David De Bode

Biographia
Op 6 november 1412 overleed de Brugse kartuizer David De Bode1, ook David Cartusianus2 of Cart(h)usiensis geheten. Ondanks het feit dat David in de handschriftelijke overlevering van zijn werken alleen ‘de Kartuizer’ wordt genoemd, kan men stellen dat onder deze algemene naamgeving een persoon met een eigen identiteit schuilging. Volgens zijn overlijdensbericht opgetekend in de akten van de algemene kapittelvergadering was hij de enige geprofeste kartuizermonnik en priester uit de Belgische huizen die er met de naam David werd aangetroffen.3 Ongetwijfeld moet zijn gehele naam in bijbelse zin begrepen worden: David duidt op koning David van Israël; de Bode betekent in het Middelnederlands de man Gods, kennelijk een zinspeling op de Messiaanse voorloper.4
David de Kartuizer heeft twee kleine geschriften nagelaten, met name een Compendium de vita spirituali en een traktaatje De exteriori homine. Beide teksten zijn in feite excerpten uit het standaardwerk van middeleeuwse kloosterascese van David van Augsburg5 O.F.M. († 1272), getiteld De exterioris et interioris hominis compositione secundum triplicem statum incipientium, proficientium et perfectorum libri tres6, dat naar de beginwoorden van het derde boek meestal onder de hoofding Profectus religiosorum wordt samengevat.7 Of hij hieruit daarenboven een Epistola ad novitios zou hebben gecompileerd, is in het geheel niet zeker.
Op grond van de aard van zijn compilatiewerk zou men kunnen vermoeden dat hij een novicemeester is geweest. In dit verband dient het verblijf van Henricus van Coesfeld († 1410) in de Brugse kartuis te worden gesignaleerd, toen aan hem na het herstel van de eenheid in de Orde uit de verdeeldheid ten gevolge van het Westers Schisma (21 april 1410) de visitatie van de clementijnsgezinde Picardische provincie, waartoe dit klooster behoorde, werd opgedragen.8 Als auteur van een Epistola de instructione novitiorum et iuvenum9, heeft hij de lectuur van de Profectus van David van Augsburg, die zelf een novicemeester in zijn klooster te Regensburg is geweest, als noodzakelijk voor het zielenheil beklemtoond.10 Door toedoen van de Kartuizers trouwens zou de franciscaanse mysticus ingang hebben gevonden in de kringen van de Moderne Devotie.11 In deze context werd David De Bode mogelijk geïnspireerd om het werk van de minderbroeder te excerperen.

Opera
Compendium de vita spirituali

extractum David ab Augusta O.F.M., De exterioris et interioris hominis compositione, lib. I, pars II, cap. 27-4112
incipit Incipit prologus in compendio fratris david cartusiensis. Si vis in spiritu proficere et hoc esse propter quod ad scolam virtutum id est ad religionem venisti ...
explicit Si dignus fueris diligeris sin autem iustum est non diligi indignum et nullam reverentiam exhiberi
manuscripta13 Brussel KB, ms. 4935-43 (Herne O.Cart., s. XVa, f. 23v-30v
Brussel KB, ms. 15003-48 (Leuven O.Cart., ca. 1532), f. 69r-73v14
Utrecht UB, ms. Eccl. 176 (Utrecht O.Cart., s. XVbc), f. 150v-153r15

Buiten deze drie kopieën waren er alleszins in de 17e eeuw nog twee afschriften bekend die heden als verloren moeten worden beschouwd: volgens de informatie verstrekt door de kartuizerhistoriografen kanunnik Arnould de Raisse († 1644) en Charles Le Couteulx O.Cart. († 1709) werden een eerste kopie bewaard bij de jezuïeten te Antwerpen en een tweede bij de kartuizers van Champmol nabij Dijon.16 Beide auteurs berichten alleen dit werk van David De Bode.

De exteriori homine
Van zijn tweede geschriftje is een enige kopie aanwezig in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht, hs. Eccl. 404, f. 23r-23v (onbekende herkomst, 15e eeuw) onder de titel Apylogus (sic) David Carthusiensis de exteriori homine.17 Verwijzend naar de mogelijkheid van de dubbele naamgeving van de auteur hierboven mag men concluderen dat David De Bode wordt bedoeld, ondanks de misleidende toelichting van A. Hulshof († 1954) bij de catalogusbeschrijving van P. A. Tiele († 1889) alsof het David van Augsburg betreft qui hic vocatur Carthusiensis.18 Uiteraard trachtte Hulshof hiermee kenbaar te maken dat het excerpt genomen was uit het ascetisch werk van David van Augsburg, zonder te weten dat de kopiist hiervan wel degelijk David de Kartuizer is geweest.

Epistola ad novitios
De toewijzing van zijn schrijverschap aan dit traktaatje, zoals S. Axters O.P. († 1977) en H. J. J. Scholtens († 1978) zonder enige bewijsvoering hebben beweerd19, is twijfelachtig. Van dit excerpt, eveneens ontleend aan David van Augsburg, worden twee – tamelijk vrije – kopieën bewaard in Det Kongelige Bibliotek te Kopenhagen, resp. hs. GKS 78 in-folio, f. 141v (1449) en hs. GKS 3389 in-8°, f. 136v-138v (1462).20 In de titelbeschrijving melden zij als auteur: Epistola fratris Dauid ad nouicios. De catalogus preciseert de schrijversnaam door de toevoeging “[de Augusta]” aan David, klaarblijkelijk met de bedoeling om te specificeren dat het afschriften zijn die teruggaan op de franciscaanse auteur. De naam van een kopiist wordt niet aangegeven, toch niet in de vertrouwde bewoordingen. Op het voorste schutblad van het tweede Kopenhaagse manuscript (GKS 3389) leest men de bezitsaantekening Mei Hinrici van Minden.21 Onder deze naam vallen meerdere personen die in dezelfde tijd hebben geleefd.22 De betrokkene schonk rond het midden van de 15e eeuw aan de benedictijner Sint-Joannesabdij van Cismar in Schleswig-Holstein een aantal boeken met een gelijkaardig geformuleerd eigendomsbewijs en werd om deze reden in het necrologium van de abdij gememoreerd op zijn sterfdag (29 mei); overige identiteitsgegevens ontbreken.23 Een andere naamgenoot Henricus de Minden de Osnaburis (Osnabrück) voltooide in 1430 een kopie van Aegidius van Rome (Romanus) O.E.S.A. († 1316), De regimine principum (Kopenhagen, Det Kongelige Bibliotek, hs. GKS 384 fol., f. 1r-149r)24; mogelijk behoorde hij eveneens tot de gemeenschap van de benedictijnen in Cismar die het manuscript in bezit heeft gehad.

Uit dit verhaal kan men besluiten dat David De Bode geen volwaardig auteur was. Men kan hem amper een compilator noemen. Hij was eerder een fragmentarische kopiist, die wellicht in functie van zijn noviecemeesterschap voor hem bruikbare sententies heeft ontleend aan de Profectus religiosorum van David van Ausgburg.

Biblio + : Prosopo Cartusiani BE - D

© Frans Hendrickx25

  • 1. Naast deze overlijdensdatum (PB Bruges Val-de-Grâce 13, met verwijzing naar [Van Hasselt 1886]333) wordt er nog van een andere melding gemaakt: 24 oktober 1412 (W. H. J. Weale, ‘Obituaire de l'abbaye de l'Eeckhout’, in: La Flandre. Revue des monuments d’histoire et d’antiquités, 3 (1869-1870), 349). – Le Couteulx 1890, dl. 7, 332, heeft de variante lezing Vode voor Bode. Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk, die elkaar kunnen beïnvloed hebben: eerstens nadert in het gotische minuskelschrift het paleografisch schriftbeeld van de b (bovenschacht) zeer dicht dat van de v (vanaf bovenaan een aanzet met kromme lijn); vervolgens is vanuit linguistisch oogpunt de kans groot dat Le Couteulx, een Franstalige kartuizer, als zodanig het Nederlands onkundig, misleid werd door de fonetische verwantschap tussen beide letters, ten gevolge waarvan zich bij hem aan articulatieverschuiving kan hebben voorgedaan.
  • 2. [Raissius 1632a], f. Z 3 [p. 177].
  • 3. PB Bruges Val-de-Grâce 13, die refereert aan Le Couteulx (zie supra). Zie ook [PCB 1976]92 (nr. 549), waar alle kartuizers die ooit hebben bestaan op het huidig Belgisch grondgebied alfabetisch staan opgesomd.
  • 4. E. Verwijs & J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, dl. 1, ’s-Gravenhage 1885 [fotomechanische herdruk 1969], 1327.
  • 5. Sub voce David ab Augusta.
  • 6. Ed. PP. Collegii S. Bonaventurae, Ad Claras Aquas [Quaracchi] 1899, op basis van de kritische verwerking van 370 manuscripten (p. XX-XXXIV). Een bondig overzichtelijke bijdrage over de auteur en zijn werk biedt K. Ruh, Geschichte der abendländische Mystik, dl. 2: Frauenmystik und Franziskanische Mystik der Frühzeit, München 1993, 524-537.
  • 7. K. Stooker & Th. Verbeij, ‘Uut Profectus. Over de verspreiding van de Middelnederlandse kloosterliteratuur aan de hand van de Profectus religiosorum van David van Augsburg’, in: Th. Mertens (ed.), Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza, Amsterdam 1993, 324, n. 20 (= p.478). – Zie over de handschriftelijke overlevering: M. W. Bloomfield, B.-G. Guyot, D. R. Howard & T. B. Kabealo, Incipits of Latin works on the virtues and vices, 1100-1500 A. D. Including a section of incipits of works on the Pater Noster, Cambridge (Mass.) 1979, 351-352, nr. 4155 en 362, nr. 4283, alsook R. Newhauser & I. Bejczy, A supplement to Morton W. Bloomfield et al. Incipits of Latin works on the virtues and vices; 1100-1500 A.D., Turnhout 2008, 244, nr. 4155 en 248, nr. 4283 (= Instrumenta patristica et mediaevalia. Research on the inheritance of Early and Medieval Christianity, 50).
  • 8. Hij stierf er tijdens zijn opdracht op 9 juli. Voordien was hij convisitator (1404-1406) en visitator (1406-1410) van de urbanistische Rijnprovincie geweest. Zie [De Backer 2012a]154 (nr. 92), aan te vullen met [Clark 1997e]20. – Over de evolutie van Provincia Picardiae en de Zuid-Nederlandse kartuizen die eronder ressorteerden, zie [De Grauwe 2005p].
  • 9. Een overzicht van de handschriftelijke overlevering in het Latijn en het Middelnederlands biedt [Gaens 2019a]296-297. Zie ook [Worstbrock 2004] en [Zapf 2011].
  • 10. “Unde consulo ut sepius legas et relegas ... profectum religiosorum ... in quibus ut spero invenies multa saluti tue necessaria”, in: hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 2415-18 (Leuven, Sint-Maartensdal Can.A., laatste kwart 14e eeuw), f. 36v, naar [Willems 2009]155. Zie ook Stooker & Verbeij, ‘Uut Profectus. Over de verspreiding ...David van Augsburg’, 334, n. 74 (= p. 484-485).
  • 11. C. Smits, ‘David van Augsburg en zijn invloed van de Profectus op de Moderne Devotie’, in: Collectanea Franciscana Neerandica, 1 (1927), 171-203.
  • 12. Ed. PP. Collegii S. Bonaventurae, Ad Claras Aquas [Quaracchi] 1899, 36-57.
  • 13. Stooker & Verbeij, ‘Uut Profectus. Over de verspreiding ...David van Augsburg’, 331, n. 61 (= p. 482).
  • 14. J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque royale de Belgique, dl. 2: Patrologie, Bruxelles 1902, 227-232 (nr. 1223).
  • 15. P. A. Tiele, Catalogus codicum manu scriptorum Biblithecae Universitatis Rheno-Trajectinae, dl. 1, Utrecht 1887, 58-59 (nr. 178).
  • 16. [Raissius 1632a], f. Z 3 [p. 177]: “Dauid Cartusianus, Compendium de vita spirituali edidit, adseruatur apud Patres Societatis Antuerpiae”. Le Couteulx (zie supra) herhaalt Raissius en meldt erbij dat het manuscript ook aanwezig was in de bibliotheca cartusiae Divionensis. Of dit werk werd bewaard in het college ofwel in het professiehuis van de Antwerpse jezuïeten wordt er niet medegedeeld. In verband met het manuscriptum Divionense deelde Jean-Claude Garreta, navorser bij de Bibliothèque municipale de Dijon, op 19 juli 1967 mee: “Nous avons reçu à la Révolution fort peu de mss. des Chartreux de Dijon ... un inventaire de la bibliothèque des Chartreux dressé lors de la confiscation générale des bibliothèques monastiques ... indique seulement les livres imprimés. Ook bij [Hogg 2000a] en [Devaux 2007]dl. 1, 81-85 worden geen gegevens gevonden.
  • 17. Tiele, Catalogus codicum manu scriptorum Biblithecae Universitatis Rheno-Trajectinae, dl. 1, 129 (nr. 384).
  • 18. A. Hulshof, Catalogus codicum manu scriptorum Biblithecae Universitatis Rheno-Trajectinae, dl. 2, Utrecht 1909, 59 (nr. 384).
  • 19. [Scholtens 1947a]168 (n. 95), [Scholtens 1951a]13, [Axters 1956] 218 en 436. – Beide vorsers meenden ten onrechte dat een kopie van deze brief zich onder het nr. 78 bevindt in de collectie Thott van de Kopenhaagse Koninklijke Bibliotheek. In zijn schrijven van 23 april 1965 liet Tue Gad, verbonden aan het handschriftenkabinet, weten dat het nr. Thott 78, hetzij in-folio, in-4° of in-8°, de brief niet bevat.
  • 20. E. Jørgensen, Catalogus codicum latinorum medii aevi Bibliothecae Regiae Hafniensis, Hafniae [København] 1926, resp. 116-120 (spec. 117) en 124-127 (spec. 125).
  • 21. Ibidem, 127.
  • 22. K. Schnabel, ‘Die Bibliothek des Benediktinerklosters Cismar’, in: Zeitschrift der Gesellschaft für Schleswig-Holsteinische Geschichte, 134 (2009), 131.
  • 23. Hij mag niet vereenzelvigd worden met de gelijknamige abt die de abdij van 1473 tot 1494 bestuurde en overleden is op 4 juli 1494. – Series abbatum Cismariensium, ed. K. Kohlmann, ‘Analecta Cismariensia’, in: Quellensammlung der Gesellschaft für Schleswig-Holstein-Lauenburgischen Geschichte, 4:1 (1875), 264.
  • 24. Jørgensen, Catalogus codicum latinorum medii aevi Bibliothecae Regiae Hafniensis, 367-368.
  • 25. Herziene versie van [Hendrickx 1974a]144-156 en [Hendrickx 1984e]91-92.