Legislatio

1. Conspectus brevis legislationis cartusiensis
De Consuetudines van Guigo I (de Castro)
Geschreven tussen 1121 en 1127/28.
Supplementen op de Consuetudines
1. Collecties die als een eigenlijk toevoegsel op de Consuetudines kunnen worden beschouwd: 43 artikels over de liturgie, verdeeld in twee groepen van resp. 26 en 17 artikels en geordend volgens het schema van de Consuetudines. Geschreven tussen 1125 en 1142 door Sint Anthelmus (dom C. Le Couteulx) of Guigo zelf (dom I. Jaricot).
2. Hierbij sluit een collectie aan geordend in 9 hoofdstukken die een systematisering van voornoemde 26 artikels is. Geschreven door Sint Anthelmus (?) in 1135 (?).
Documenten en collecties die, uitgaande van de Consuetudines van Guigo, een verder voortgaande wetgeving zijn
1. Statuta van Basilius: een collectie in 46 hoofdstukken (met een bijvoegsel over het Algemeen Kapittel) en 29 artikels met decreten van het Algemeen Kapittel. Gedateerd 1170 (volgens dom I. Jaricot: de echte gebruiken van Sint Anthelmus, en dus geschreven in 1142).
2. Collectie van 115 artikels, inhoudende decreten van het Algemeen Kapittel tussen de jaren 1171 (of reeds 1155, volgens dom I. Jaricot) en 1180.
3. Collectie van dom Jancelinus, gedateerd 1222.
Vanaf 1180 tot 1222 is er een leemte, maar Jancelinus heeft deze verloren decreten in zijn collectie verwerkt.
4. Collectie van 232 artikels, inhoudende decreten van de Algemene Kapittels tussen 1223 en 1260.
5. De reformatione van dom Bernardus de la Tour, gedateerd 1248. Dit traktaat is met een beperkte opzet een reactie tegen bepaalde misbruiken.
Statuta Antiqua van dom Riffier
Gedateerd 1260, goedgekeurd 1271.
Hierin zijn verwerkt: de Consuetudines van Guigo, de statuten van Basilius, de colletctie van Jancelinus en de 232 decreten na Jancelinus uitgevaardigd. Vanaf 1271 zijn de Statuta Antiqua het enige officiële wetboek. De Consuetudiens van Guigo blijven een gezaghebbend traditiedocument, maar zijn nu geen officiële regel meer.
Supplementen op de Statuta Antiqua, met steeds weer nieuwe decreten van de Algemene Kapittels.
1. Statuta Nova van dom Guillaume de Raynald, gedateerd 1368.
2. Tertia Compilatio van dom François du Puy, gedateerd 1509.
Vanaf 1271 tot 1581 ligt de Kartuizerregel verspreid in drie documenten: de Statuta Antiqua en hun twee supplementen, zijnde de Statuta Nova en de Tertia Compilatio . Guigo's Consuetudines blijven nog steeds een eerbiedwaardig getuigenis van de oorspronkelijke gewoonten, maar zijn – zoals gezegd – geen regel meer.
Nova Collectio van dom Bernard Carasse
Gedateerd 1571, goedgekeurd 1581.
Hierin zijn verwerkt tot één geheel: de Antiqua Statuta, de Nova Statuta, de Tertia Compilatio, de decreten der Algemene Kapittels uitgevaardigd na 1509. De Nova Collectio is nu het nieuwe wetboek. De Statuta Antiqua vervallen dus als zodanig.
Edities:
1581, 1681 (door dom Innocent le Masson), 1688 (de editio Romana, door de goedkeuring 'in forma specifica' van paus Innocentius XI in zijn bul Iniunctum nobis), 1736, 1879, 1924 (door dom Jacques Mayaud die onder een nieuwe titel de Statuta Ordinis Cartusiensis in overeenstemming bracht met de nieuwe Codex; ze werden opnieuw 'in forma specifica' goedgekeurd door paus Pius XI in zijn bul Umbratilem).
Het Ordinarium, dat reeds sinds 1582 apart werd uitgegeven maar nog integraal deel bleef uitmaken van de Statuta, werden van deze nu gescheiden en er buiten geplaatst. In strikte zin is deze editie van 1924 geen zesde uitgave van de Nova Collectio te noemen.
Statuta Renovata
Zij kwamen tot stand na het Tweede Vaticaans Concilie. Een eerste maal goedgekeurd door het Algemeen Kapittel in 1971 werden zij definitief, na herziening conform de richtlijnen van het Kerkelijk Wetboek van 1983, door het Algemeen Kapittel van 1989 bekrachtigd.

2. Consuetudines Guigonis I
Prospectus cartusiensis
In het midden van de 12e eeuw beschouwden Petrus Venerabilis O.S.B. († 1156) en Gulielmus de Sancto-Theodorico O.Cist. († 1148) het kartuizerleven als een imitatie van de woestijnvaders in Egypte: de eerste kartuizers brachten het leven van de woestijnvaders uit het Oosten opnieuw tot bloei.1 In 1300 wees de kartuizer Gulielmus van Ivrée († 1320/25) als bronnen globaal aan, zonder in detail te treden: de Regel van de Benedictus, de brieven van de heilige Hieronymus, de sententies en levens van de woestijnvaders, alsook de Collationes van Joannes Cassianus († 430/35). Omdat de Kartuizers geen enkele voorafbestaande regel conform hun bijzondere manier van leven hadden gevonden, was zijn confrater Petrus Sutor († 1537) in 1522 van mening dat zij er zelf één hebben samengesteld met de hulp van uittreksels bijeengebracht uit de geschriften van de Vaders. Verder in de kartuizertraditie annoteerde Innocent Le Masson († 1703) in 1687 bij de proloog van de Consuetudines, waar Guigo I twee of drie bronnen vermeldde, in enkele lijnen dat de Kartuizers van een grote vrijheid getuigden door zich niet te verplichten aan enige vorige regel, maar in overeenkomst met hun levensstijl hadden gekozen uit beproefde observanties. Op datzelfde ogenblik beperkt Charles Le Couteulx († 1715), de historiograaf van de Orde, zich tot een herhaling van de reflecties van Gulielmus van Ivrée en merkt op dat de Kartuizers een soort leven leiden dat alleen hun eigen is. Over de bronnen van Guigo I zegt hij niets. Enkel somt hij een aantal bijzonderheden van de Ordo missae op in vergelijking met andere liturgieën. In 1899 signaleert de Keulse stadsdeken Hermann Löbbel († 1943) de gelijkenissen tussen de oude gewoonten en deze van de Camaldulenzen, maar heeft geen oog voor de nochtans opmerkelijke en significante verschillen: hij plaatst teksten in juxtapositie die geen enkele literaire verwantschap hebben en zijn ideeën over de kartuizerobservantie missen een grondige interpretatie. In recentere tijd heeft de kartuizer Hubert Tiberghien († 1946) tussen 1920 en 1925 als eerste de bronnen van de Consuetudines aan een bewonderenswaardig maar niet altijd kritisch onderzoek onderworpen.2 Wel heeft hij aan de invloed van de werken van Petrus Damianus op de eenvoud van de kartuizerliturgie enkele juiste reflecties gewijd.
...
Origo et datatio
Na de dood van Bruno werden op regelmatige tijdstippen huizen opgericht die de levenswijze van het moederklooster, de Grande Chartreuse (Cartusia Maior), hadden aangenomen. De organisatie van hun dagelijks bestaan werd een dringende noodzakelijkheid. Om het behoud van een observantie te verzekeren tussen verschillende ermitages die eenzelfde ideaal nastreefden en tegelijk ook om de kleine verschillen tussen deze weg te werken drong de kerkelijke overheid erop aan om de vita eremitica volgens de zienswijze van Bruno in een tekst vast te leggen als referentiekader voor de ontplooiing van een kartuizerleven in de eenzaamheid.
In de proloog van de Consuetudines richt Guigo I, vijfde prior van de Chartreuse (1109-† 1136), zich tot drie priors van kartuizen opgericht in 1115-1116, met name Bernardus van Portes († 1156/59)3, Humbertus van Saint-Sulpice (fl. 1120/30)4 en Milon van Meyriat († 1132)5 die op aansporing van bisschop Hugo van Grenoble († 1132)6, dynamisch hervormer van het monastieke landschap7, bij Guigo I aandrongen om zo vlug mogelijk de leefgewoonten van de Chartreuse op te schrijven. Op dat ogenblik bestonden er ook nog drie andere stichtingen: Les Écouges, Durbon en Sylve-Bénite, eveneens alle gesticht in 1116.8 Het feit dat deze kartuizen niet worden vermeld, betekent dat deze huizen, waarvan de priors ongetwijfeld professen van de Chartreuse waren, eenvoudigweg moeten geleefd hebben volgens de op dat ogenblik in voege zijnde gebruiken van de Chartreuse, zoals Guigo I ze toepaste.9
...
Fontes litterales
Guigo's Gewoonten kaderen in een monastieke traditie. Guigo had een diepgaande kennis van de oude kloosterregels. De zegsmannen, op wie hij een beroep deed om zijn leefpunten uit te werken, waren Hieronymus van Stridon († 419/20) en Benedictus van Nursia († 547); verder baseerde hij zich op niet nader genoemde gezaghebbende geschriften. Vooral de heilige Hieronymus was zijn grote toonbeeld, omdat deze met zijn ideeën over armoede en eenzaamheid, die de grondslag uitmaakten van het kartuizer bestaan, hierin dichtbij de na te volgen woestijnvaders stond (Pachomius van Egypte † 348, Antonius van Egypte † 356, Basilius van Caesarea † 379). Benedictus' Regel, daarnaast, was reeds in enigerlei zin een aan het westen aangepaste kloosterobservantie, waarin Guigo inspiratie zocht voor tal van organisatorische aspecten van het monastieke leven, in het bijzonder op het gebied van de liturgie. Moeilijker evenwel is te achterhalen wat Guigo bedoelt met in caeteris scripturis authenticis. Welke andere authentieke geschriften had Guigo in gedachte? In de 12e eeuw genoten bepaalde kerkelijke, voornamelijk theologische schrijvers, naast de H. Schrift vanzelfsprekend, autoriteit: Cyprianus van Carthago († 258), Hilarius van Poitiers († 367), Ambrosius van Milaan († 397), de reeds vernoemde Hieronymus, Augustinus van Hippo († 430), Gregorius de Grote († 604). Onder dezen citeerde Guigo Augustinus' De opere monachorum en heeft hij waarschijnlijk ook de Dialogen van Gregorius de Grote geraadpleegd. Uit een brief van Petrus Venerabilis († 1192/94) aan Guigo vernemen we dat hij sommige van voornoemde auteurs had gelezen, maar ook Gregorius van Nazianze († ca. 390), Joannes Chrysostomus († 407), Joannes Cassianus († ca. 435) en Prosperus van Aquitanië († na 455). Hieruit mag men afleiden dat Guigo deze auteurs stellig kon raadplegen in de goed voorziene bibliotheek van de Grande Chartreuse. Guigo was een monnik en zal dan ook vooral hebben gezocht naar geschriften die over de inrichting van het kloosterleven handelden. Bij de interpretatie van de handenarbeid die erin bestond teksten te kopiëren en te verspreiden, is hij zeker schatplichtig geweest aan Cassiodorus' († ca. 585) De institutione divinarum litterarum. Verder onderzoek heeft aangetoond dat in de Consuetudiens van Guigo invloeden van de kluizenaarsgemeenschap gesticht door Honoratus van Arles († 429/30) op een eiland van Lérins en van de Regula ad monachos van de hand van Caesarius van Arles († ca. 542) die oorspronkelijk uit dat kloostermilieu kwam, worden teruggevonden. Ook zijn er in de Gewoonten leerzame gelijkenissen over de betekenis van de kerkvaders aangetroffen met de Regula solitariorum van de alleen bij naam gekende priester Grimlaicus (einde 9e/begin 10e eeuw). Bovendien zouden recentere teksten als De ordine eremitarum en De suae congregationis institutis, twee werken van Petrus Damiani († 1072), alsook de Constitutiones van Rodolphus van Camaldoli († 1088?), zelf de wetgever van zijn orde, tot de bronnen van Guigo's codificerend werk hebben behoord. Achter elke zin van de Gewoonten vindt men de geest van oude bronnen terug. Guigo heeft ze met de grootste zorg gelezen en de ideeën hieruit aangepast aan en afgestemd op de bijzondere roeping van het leven in de Chartreuse.
...
Forma epistolaris, liber legum
...
Structura et res habentes
...
Aliquot particularia
Ideologia
Op het eerste zicht doen de Consuetudines zich naar de vorm niet voor als een wetboek, maar als een brief die alle elementen van het epistolaire genre bevat, zelfs op bepaalde plaatsen het karakter vertoont van een vriendenbrief. Maar dit menselijk aspect heeft de samensteller ervan niet weerhouden zijn exposé op te bouwen volgens een strak plan. Guigo schreef trouwens dit gewoonteboek als iemand met rechtsmacht bekleed namens zijn verkiezing tot prior door zijn communauteit, en op raad en bevel van zijn hiërarchische overste, de bisschop van Grenoble. De essentiële principes van het kartuizer leven zoals God aanbidden, beminnen en dienen vindt men natuurlijk ook terug bij andere orden, maar hun verschillen liggen in de praktische toepassing en de intensiteit van de beleving. Op welke ideologische gronden heeft Guigo zijn wetgevend werk gebaseerd? Zijn leidinggevende ideeën zijn de eenzaamheid en armoede, twee idealen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: als men ver weg van en onthecht aan wereldse goederen in complete eenzaamheid leeft, dan zijn de gunstige voorwaarden geschapen om te groeien tot een volmaakte eenheid met God. Over deze theologie van de eenzaamheid en armoede handelde Guigo reeds in zijn brieven en vooral in zijn Meditationes die hij waarschijnlijk schreef in de eerste helft van de periode 1109-1120, dus nog voordat hij zijn wetboek vervaardigde.
Organizatio
Wenste men deze idealen waar te maken, dan diende de organisatie van het dagelijkse leven hierop te worden afgestemd. De kartuizer leefde in eenzame stilte binnen de grenzen van zijn cel (vita solitaria) en verliet deze slechts in strikt voorziene omstandigheden om zich, bijvoorbeeld, naar de officies in de kerk of het claustrum te begeven. Ook de economische organisatie van een kartuis moest de uitdrukking zijn van het armoedeideaal. De kartuizer leefde als een arme die in zijn onderhoud voorzag door het werk van zijn handen. Het domein rond de kartuis werd zo gelimiteerd (termini possessionum) dat de uitbating ervan volstond voor het bestaan van dertien monniken en zestien conversen. Het aantal bewoners van een kartuis werd tot dit aantal beperkt (numerus clausus) om te voorkomen dat verder afgelegen terreinen dienden te worden geëxploiteerd of men zelfs verplicht zou worden te bedelen en vreemde inkomsten te verwerven om het leven van de bewoners te onderhouden.
Apostolatus
Deze teruggetrokkenheid en verzaking, waaraan de kartuizers ten strengste zijn gehouden, verhinderden hen nochtans niet om aan apostolaat te doen, alsof zij alleen aan zijn eigen zielenheil dachten. Weliswaar was het niet mogelijk voor hen om de armen en andere bezoekers met dezelfde vrijheid te ontvangen zoals religieuzen van andere orden dat konden doen. Om tegemoet te komen aan hen die geestelijke kracht zochten, reikten zij hun gasten de oplossing van de "besloten afzondering" aan; dit systeem maakte op de genodigden een diepe indruk, die op deze wijze in de wereld bekendheid gaven van hun ervaring met het kartuizer leven. Het apostolaat van de arme eremiet bestond bovendien voor een belangrijk gedeelte van zijn vrije tijd in het kopiëren van boeken. Door de verspreiding van "goede geschriften", vanzelfsprekend vooral op religieus gebied zonder evenwel het profane genre uit te sluiten, verkondigde hij met de handen Gods woord (manibus praedicare), dat hij niet met de mond mocht prediken. Want boeken zijn de eeuwigheidsspijs van de ziel; hierdoor worden mensen van hun dwalingen teruggebracht, anderen versterkt in hun christelijk geloof en zondaren aangespoord tot berouw. Zij moeten met grote zorg bewaard en vervaardigd worden. Op deze wijze hebben de kartuizers rijke bibliotheken samengesteld.
...

3. Descriptio Statutorum
Intussen maakten de ontwikkeling van de orde, de instelling van het generale kapittel, dat ten tijde van de redactie der Consuetudines nog niet was voorzien, en de te beknopte passages over de liturgie in deze eerste codificatie het noodzakelijk dat hierop aanvullingen kwamen. De huizen drukten trouwens de wens uit zich te verenigen in éénzelfde familie om het religieuze leven, zoals Guigo I het in zijn Gewoonten had te kennen gegeven, te kunnen volhouden.

Supplementa ad Consuetudines Guigonis, Consuetudines Sancti Antelmi
Zij zijn de oudste aanvullingen op Guigo's Gewoonten. Beide verzamelingen kwamen tot stand tempore Sancti Antelmi Prioris Cartusiae, quem constat fuisse primum auctorem capituli generalis, quod tenuit per tres aut quatuor primos annos sui regiminis, zoals in de overgeleverde tekst van het tweede generale kapittel op het einde van de besluiten wordt medegedeeld. De heilige Anthelmus van Chignin († 1178) bestuurde toen als zevende prior de Grande Chartreuse van 1139 tot 1151. Voor de kennis van het tijdstip waarop de eerste twee algemene kapittels werden gehouden, is de interpretatie van de zinsnede per tres aut quatuor primos annos sui regiminis belangrijk. Begrijpt men de vermelde bestuursjaren als verschijnende in een numerieke rangorde, dan zou het eerste algemene kapittel in 1142 en het tweede in 1143 hebben plaatsgevonden. Interpreteert men daarentegen dat Anthelmus de eerste is geweest die het generale kapittel, als beleidsorgaan, heeft opgericht (primus auctor capituli generalis) in de eerste drie of vier jaren van zijn prioraat, zou hieruit alleen kunnen afgeleid worden dat deze hoge vergadering een eerste maal heeft plaatsgevonden in het tijdsbestek 1142/43. Zij werd slechts, op dat ogenblik nog, door een beperkt aantal prioren — namelijk dezen van de kartuizen in Arvières, Les Écouges, Durbon, Meyriat en Portes — bijgewoond. Of het tweede commune capitulum reeds het volgend jaar zou hebben vergaderd, is bijgevolg niet zeker. De enige zekerheid is dat dit werd bijeengeroepen tussen 1142/43 en 1151, het laatste jaar van Anthelmus' priorschap. Het leek misschien in het begin niet nodig enkel voor een klein aantal huizen elk jaar een algemene bijeenkomst te organiseren.
Het is onduidelijk of de Supplementa vóór of na de eerste algemene vergadering moeten gedateerd worden. Het behoort tot de mogelijkheden dat Guigo I zelf nog vóór zijn dood op 27 juli 1136 bepaalde verduidelijkingen in zijn wetgevende tekst heeft aangebracht en dat zijn opvolger Hugo I († 1146), prior van de Grande Chartreuse tussen 1136-1139, hieraan verordeningen heeft toegevoegd. Want men was tijdens de jaren na de redactie van de Gewoonten begonnen met het noteren van sommige liturgische supplementen, waarvan de oplossing niet bij Guigo I werd gevonden. Evenwel kan met grote waarschijnlijkheid aangenomen worden dat deze vervolledigingen, althans gedeeltelijk, het werk zijn geweest van de heilige Anthelmus: auctorem credo praefatum sanctum Antelmum, brengt de inleiding bij de Supplementa ter kennis. Beide teksten handelen over liturgische regelingen (43 artikels voor de Supplementa, 9 hoofdstukken voor de Consuetudines Antelmi) en werden nog steeds opgesteld volgens het stramien van de gewoonteregels. Nochtans ijverden de besluiten van het eerste algemene kapittel onder Anthelmus ervoor ut divinum ecclesiae officium prorsus per omnes domos uno ritu celebretur, et omnes consuetudines Carthusiensis domus, quae ad ipsam religionem pertinent, unimodo habeantur, en verder ut neque priori Carthusiae, neque ceteris quibuslibet prioribus his omnibus, quae vel ad divinum officium, vel ad ceteras quaslibet hujus religionis institutiones pertinent, sine communi consilio generalis demere aliquid, vel addere licitum sit. Dit is een niet mis te verstane oproep tot een eenvormige observantie en de receptie van de Gewoonten met bindende kracht voor de toekomst. Deze bewoordingen hebben reeds onmiskenbaar de schrijfstijl van een statutaire bekrachtiging.

Consuetudines Basilii
...
Supplementa ad Consuetudines Basilii
...
Statuta Jancelini
...
De reformatione Bernardi de Turre
...
Statuta Antiqua
Al bestaan de kartuizers uit het feit van hun stichting sedert 1084, het is pas in 1142 dat de orde uit hoofde van de eerste algemene vergadering zijn definitieve organisatie met een voorlopige regel volgens de Gewoonten van Guigo I heeft ontvangen. De beschikkingen op de generale kapittels tussen 1155, toen dit bestuursorgaan definitief werd geïnstalleerd, en 1259 genomen als verklaring van en aanvulling op de Consuetudines, de zogenaamde ordonnanties, werden geleidelijk aan talrijker en ontwikkelden tot verscheidene afzonderlijke teksten doordat ze elk jaar opnieuw werden overgeschreven. Dit bevorderde geenszins een transparante en gemakkelijke lezing. Daarom vond prior-generaal Riffier († 1267) het in 1259 nuttig een logische orde in de verschillende verzamelingen aan te brengen en een zekere selectie op basis van hun verdiensten door te voeren, ten einde tot een enkel geheel te komen met de tekst van de Gewoonten volgens het drieledig plan van deze (liturgie, monniken, lekenbroeders)10. Op deze wijze ontstonden de Antiquae Consuetudines, beter gekend als Antiqua Statuta, waarvan de redactie in 1271 werd bekrachtigd.

Statuta Nova
...
Tertia Compilatio
...
Nova Collectio
De Nova Collectio Statutorum Ordinis Cartusiensis kwam tot stand als gevolg van de bepalingen genomen door het Concilie van Trente (1545-1563), dat de religieuze ordes aanspoorde in het kader van de monastieke discipline hun regel aan te passen en wat de kartuizerorde betrof de drie versies van hun regel, de Antiqua Statuta, de Nova Statuta en de Tertia Compilatio — op dat ogenblik nog in gebruik —, samen te smelten tot één verzameling. Het voorbereidend werk tot de herziening van de kartuizerwetgeving begon onder Bernard II Carasse, prior der Grande Chartreuse (1566-†1586). In 1571 kwam een voorlopige tekst tot stand. De carta van het generale kapittel gehouden in 1571 bepaalden dat de voorbereidende versie door een aantal uitgelezen priors moest worden herzien en nadien aan de prior-generaal worden teruggezonden. In 1572 verklaarden de vijf priors, gelast met het geven van een vaste vorm aan de tekst, samen met een monnik van de Grande Chartreuse dat hun taak was volbracht en bevalen een publicatie aan voorzien van een toepasselijke index om gemakkelijk passages in de statuten te kunnen terugvinden. Het definitorium van het generale kapittel besloot tot een publicatie onder twee vormen: de ene met vermelding van de bronnen waaruit de statuten waren opgesteld, de andere met enkel de tekst. In 1573 werden alle priors uitgenodigd naar het generale kapittel om de bestaande tekst van commentaar te voorzien. Ten gevolge van ongunstige omstandigheden werd het generale kapittel van 1574 schaars bijgewoond en in 1575 verklaarde de prior van de Grande Chartreuse dat hij onder druk van andere bezigheden de tijd niet had gevonden om de talrijke voorstellen tot wijzigingen, die hij had ontvangen, in overweging te nemen. Hij beloofde nog dat jaar een bijzonder kapittel bijeen te roepen om de gesprekken af te ronden. Verrassend genoeg vermelden de cartae betreffende de jaren 1576 en 1577 hierover niets. In 1578 werden de priors van Parijs, Milaan, Montalegre en Rettel opgedragen om samen met de vicaris van de Grande Chartreuse de tekst opnieuw aandachtig na te lezen, te corrigeren en aan te vullen waar zij het nodig vonden, en hem daarna terug aan de pior-generaal te bezorgen. Hun tekst werd door het generale kapittel in 1579 goedgekeurd en als regel van de orde afgekondigd. De uiteindelijke bevestiging volgde pas in 1581, want in 1580 vergaderde het generale kapittel in Chambéry bij de dominicanen ten gevolge van krijgsgeweld in de omgeving van de Grande Chartreuse. In 1582 werd de tekst, na lezing, formeel goedgekeurd voor publicatie. Van zodra kopieën beschikbaar waren, werden de statuten aan alle huizen overgemaakt, die naar het voorbeeld van de Grande Chartreuse werden gehouden een dankmis ter ere van de Heilige Drie-eenheid te celebreren. De visitatoren zagen erop toe dat de voorschriften, vervat in de Nova Collectio, in gans de orde werden nageleefd. De actieve Dom Innocent Le Masson, prior der Grande Chartreuse van 1675 tot aan zijn overlijden in 1703, was er zeer van overtuigd dat elke monnik een kopie van de statuten voor dagelijkse studie in zijn cel moest hebben, want hij beschouwde ze als de belangrijkste verzameling na de evangelies. In 1681 publiceerde hij een tweede editie van de Nova Collectio Statutorum aangevuld met nieuwe bepalingen (ordinationes) — als toevoegingen in de marge of als ingelaste passages onderaan de bladzijden — waarvan sommige reeds in 1679 werden afgekondigd. Le Masson, autoritair van karakter, wachtte niet op de goedkeuring van het definitorium van twee opeenvolgende generale kapittels om de statuten te publiceren. De Spaanse kartuizers die zijn hooghartige houding tegenover de Spaanse monarch en zelfs de Heilige Inquisitie hekelden, boden echter tegenstand. Zij vreesden ook dat hun huizen ten aanzien van Grande Chartreuse afhankelijker zouden worden. Dit was een vervelende zaak voor Le Masson. Toch vermeed hij enkele belangrijke toegevingen aan hen te doen. Ondanks de Spaanse verzoeken bij de Romeinse Curie verscheen in 1688 een herziene editie met slechts minimale veranderingen. In de loop der jaren verlangden de kartuizers een pauselijke goedkeuring voor hun statuten. In 1682 duidde paus Innocentius XI († 1689) verscheidene kardinalen aan om de statuten aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Na zes jaren stelden zij slechts enkele amendementen van weinig belang voor om aan de tekst toe te voegen. Met de bul Iniunctum nobis, gedateerd 27 maart 1688, verleende Innocentius XI aan de Nova Collectio ‘in forma specifica’11 de pauselijke approbatie. In 1924 werd een aangepaste editie volgens de toen geldende voorschriften van het Kerkelijk Recht door paus Pius XI († 1939) met de bul Umbratilem opnieuw ‘in forma specifica’ goedgekeurd.

Statuta Renovata
In 1967 belaste het generale kapittel op verzoek van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) Dom André Poisson (1967-1997, † 2005) met de hernieuwing van de statuten. Deze hernieuwing werd met medewerking van alle leden van de orde verwezenlijkt op basis van drie criteria. Vooreerst werden de statuten ontdaan van al wat verouderd was, zoals bijvoorbeeld allerlei overbelastingen van juridische en liturgische aard die in de loop der eeuwen aan de oorspronkelijke observantie werden toegevoegd. Vervolgens streefde men ernaar trouw te blijven zowel aan de geest van de stichters en hun specifieke bedoelingen als aan de onbedorven tradities teneinde het evenwicht tussen beide te bewaren. Men heeft dus in de statuten enkele teksten van Bruno en Guigo, die er vroeger niet instonden en essentiële punten van de kartuizerroeping bevatten, ingelast. Ten slotte heeft men er ook enkele nieuwe of hernieuwde conciliaire ideeën, verwijzend naar de spirituele en theologische grondprincipes van het kartuizerbestaan, waarop de oude regels weinig de nadruk legden, ingebracht. In 1971 werden de Statuta Renovata door het generale kapittel goedgekeurd. In zijn brief Optimam Partem aan de prior-generaal dat jaar onderlijnde paus Paulus VI († 1978) de essentiële punten die niet uit het oog mochten verloren worden en onderrichtte diepzinnig over de kartuizerroeping. Deze brief kan worden beschouwd als een verlichte toelichting bij de toepassing van de conciliedecreten in de orde. Opdat de hernieuwde statuten conform de richtlijnen van het Kerkelijk Wetboek van 1983 zouden zijn, werden zij nogmaals herzien. Het generale kapittel gehouden in 1989 bekrachtigde de huidige statuten12. De Congregatie voor de Instituten van Godgewijd Leven en van de Gemeenschappen van Apostolisch Leven der Heilige Stoel keurde ze nog eens goed in 1991.

  • 1. Super haec omnia, more antiquo Aegyptiorum monachorum, singulares cellas perpetuo inhabitant, in: Petrus Venerabilis, De miraculis libri duo, lib. II, cap. 28 (De institutis Carthusiensium monachorum), ed. J.-P. Migne, Patrologia Latina, dl. 189, Lutetiae Parisiorum [Paris] 1854, 945A. – ...
    ... orientale lumen et antiquum illum in religione Aegyptium fervorem, tenebris occiduis et gallicanis frigoribus inferentibus, vitae scilicet solitariae exemplar ..., in: Guillaume de Saint-Thierry, Lettre aux Frères du Mont-Dieu (Lettre d‘or), cap. 1, § 1, ed. J. Déchanet [Sources chrétiennes, 223], 2 éd., Paris 2004, 144-145. – ...
  • 2. Bij gebrek aan kennis van de monastieke geschiedenis in de 11e-12e eeuw heeft hij te sterk de invloed van de Orde van Cluny op de kartuizergebruiken benadrukt en laat hij andere vormen van heremietenbestaan aan deze zijde van de Alpen (bijvoorbeeld de Orde van Saint-Ruf tot dewelke twee van de eerste gezellen van Bruno hadden behoord), waarmee de Chartreuse zich meer verwant voelde, dan met de levenswijze van de Camaldulenzen en Benedictijnen (zie hierover uitgebreid [Laporte] 1960, 263-344) onbesproken. Ook beweerde hij ten onrechte dat Étienne de Muret († 1124), de stichter van de Orde van Grandmont, de regel van Grandmont heeft geschreven, die bijgevolg een bron zou zijn geweest voor de Consueudines; de situatie is juist andersom: de regel werd pas opgesteld door de vijfde prior van Grandmont, Étienne de Liciac († 1163).
  • 3. Hij is de stichter en eerste prior van Portes, opgericht in 1115, die in de bronnen zonder verdere precisering Bernardus prior Portarum wordt geheten, naar de plaatsnaam van de kartuis waar hij religieus was en die hij bestuurde tot 1156/57, een korte onderbreking omstreeks 1147/48 uitgezonderd; hij wordt ook “Bernard d’Ambronay” (Ain) genoemd, naar de naam van de benedictijnenabdij waatoe hij behoorde vóór zijn overkomst naar Portes ([Laporte 1960b] 37-40). Hij mag niet worden verward met de monnik Bernardus de Portis († 1152 ?), in dit geval een patroniem, die (tijdelijk) prior in Portes is geweest (ca. 1147/48) ter vervanging van zijn tijd- en ‘quasi’ naamgenoot; hij was ook bisschop van Belley tussen 1135 en 1141. – J. Picard, ‘Homonymes chartreux des 12e et 13e siècles: les différents Bernard religieux de la chartreuse de Portes de 1115 à 1260. Notes pour leur identifiction’, in: Kartäusermystik und -mystiker. Dritter internationaler Kongress über die Kartäusergeschichte und -spiritualität, dl. 2 [Analecta Cartusiana, 55:2], Salzburg 1981, 166-179 (i.h.b. 169-177). Aanvankelijk was het voor M. Laporte blijkbaar niet duidelijk welke Bernadus van Portes aan Guigo I het verzoek om de kartuizergewoonten op te tekenen heeft gericht: zijn Bernardus bleef prior tot in 1146 na welk jaar hij op een niet nader gekende datum stierf ([Laporte 1960b] 55, [Laporte 1965] 1); ervan overtuigd dat hij de eerste Bernardus bedoelde, verwijst hij in werkelijkheid naar de tweede Bernardus. Later heeft hij deze onduidelijkheid tussen de eerste en tweede Bernardus rechtgezet ([Laporte 1999], 17-23). In de NBC 2, 2005 s.v. ‘De Varey, Bernard, ou d’Ambronay’ wordt de eerste Benardus onberijpelijk onder het genoemde lemma, dat verwijst naar een derde Bernardus, gerangschikt, terwijl een bijgevoegde nota verklaart dat er geen bewijzen zijn dat hij ook onder deze naam bekend is. Inderdaad is er onder deze naam een derde Bernardus bekend die ogenschijnlijk voor de nodige confusie heeft gezorgd, met name Bernardus de Vareio (Varey, † na 1209), slechts een convers van Portes en opziener van de schaapherders (pastorum magister); deze valt trouwens volledig buiten het tijdsbestek van de stichtingsperiode van Portes.
  • 4. De kartuis van Saint-Sulpice is geen zuiver verhaal. Oorsponkelijk was het een cluniacenzerpriorij, gesticht op het einde van de 11e of het begin van de 12e eeuw. In 1120 overwoog deze de kartuizerobservantie aan te nemen, maar in 1130 sloot zij zich aan bij de Orde van de Cisterciënzers ([Laporte 1960b] 55-58, 77-78; L. Janauschek, Originum Cisterciensium in quo praemissis congregationum domiciliis adjectisque tabulis chronologico-genealogicis veterum abbatiarum a monachis habitatarum fundationes ad fidem antiquissimorum fontium , dl. 1, Vindobonae [Wien] 1877, 27, nr. LXV). Men kan zeggen dat op het ogenblik wanneer Guigo I aan het schrijven was Saint-Sulpice door zijn ligging (Saint-Sulpice-le-Vieux) in de nabijheid van de kartuis van Portes op het idee werd gebracht de leefgewoonten van de kartuizers tot zich te nemen, en voor korte tijd een kartuis in wording was. Humbertus moet dus worden beschouwd als een volwaardig kartuizerprior tot wie, zoals tot de twee andere priors, Guigo I zich schriftelijk wendde om aan hun verlangen naar de tekst van de Gewoonten der Chartreuse te voldoen. Niettemin, de samensteller van de kroniek van de eerste vijf priors der Chartreuse, naar het beginwoord de Kroniek Magister genoemd, vermeldt de naam niet, niet uit vergetelheid, maar omdat volgens hem Saint-Sulpice geen kartuizerklooster kon zijn, wanneer in 1128 of 1129, op het tijdstip dat er moest beslist worden over de aanvaarding of afwijzing van de Consuetudines, Humbertus reeds contacten had met de cisterciënzers van de abdij van Pontigny om hun overkomst te bespreken. – Voormelde kroniek is uitgegeven door [Wilmart 1926], die volgens [Laporte 2001a] 89 (n. 125) verwarring sticht door te spreken over le ‘catalogue’ ou rédaction brève de la notice Magister (p. 81); zij werd waarschijnlijk vóór 1136 en misschien door Guigo I, de vijfde prior, geschreven ([Hogg 2004a] 5-6).
  • 5. Hij is de derde prior van Meyriat, gesticht in 1116. Hij bestuurde de kartuis van 1121 tot aan zijn dood in 1132. – [Laporte 1960b], 58, 76.
  • 6. ...
  • 7. ...
  • 8. ...
  • 9. ...
  • 10. Aan het laatste onderdeel werd op last van de heilige Anthelmus in 1145 een nieuw hoofdstuk over de incorporatie van de monialen in de orde toegevoegd.
  • 11. Deze uitdrukking betekent dat de nieuwe goedgekeurde statuten zich ingebed vinden in het pauselijke document en voor al zijn onderdelen bekleed zijn met de pauselijke soevereiniteit.
  • 12. Men kan ze in zes West-Europese talen op de officiële site van de Orde raadplegen (http://www.chartreux.org/fr/textes/statuts-prologue.php).