Poëzie

Inhoud:
Brunolied
Gedicht bij de Eerste Mis van Antonius vander Elst
Gedichten van Bruno van Heusden

Brunolied

Gedicht bij de Eerste Mis van Antonius vander Elst
(Sint-Martens-Bos 06.10.1744) – © Jan De Grauwe, Destelbergen 17.03.2010
BESCHRIJVING
Het is een groot blad van 50 op 100 cm. Een lange titel. Daaronder aan beide zijden een cirkeltje met een in cirkelvorm geschreven chronogram. Centraal het gedicht met in het centrum een tekening van een hostie met op de rand een tekst, ook een chronogram. Daaronder een kelk: de roemer is op de rand ook beschreven met een chronogram. Rond die kelk het eigenlijke lange gedicht. Daaronder weer twee cirkels in cirkelvorm beschreven. Tenslotte, kunstig door elkaar gevlochten, de laatste tekst.
Helemaal onderaan drukker.
TRANSCRIPTIE
Inleiding
Priesterlycke Macht, en weerdigheyt
Dichtgewys opgehaelt
Ter eeren van den Eerw. Heer
Hr. ANTONIUS VANDER ELST
Syn eerste onbloedige offerhande
Aen synen schepper opdraegende in het vermaert klooster van
Sinte Martens Bosch,
Orden van den H.Patriarch Bruno
Den VI. October MDCC.XLIV.
Grond-regel. Tu es Sacerdos in aeternum secundum Ordinem Melchisedech. Gy zyt Priester inder Eeuwigheyt volgens het Orden van Melchisedech. Ps.109.v.5.

in cirkel links Hy moet wel leven die wel wilt sterven
in cirkel rechts Wilt hy eeuwig ’s hemels vreughden erven
onderaan cirkel links Naer dat den Sone Godts den Heylandt van ons allen Met liefde tot den Mensch geheel was overvallen Dan gaf hy aen den Mensch syn eygen Vleesch en Bloedt Tot speys en Dranck ô Mensch siet wat Godts liefde doet. Al was Hy Godt en mensch te samen oock Almachtig Hy kost niet meerder doen al pooght hy noch soo krachtig Want als hy gaf sich self gaf hy den grootsten schat Dat oyt de aerde oft de Hemelen bevat
onderaan cirkel rechts D’almogenheyt van Godt en heeft geen eynd oft palen Noch is door ’t menschen breyn geensints te achterhalen Dus heeft hy door syn macht noch eenen vondt bedacht Waer door hy by den mensch sou blyven dagh en nacht Godts eeuwig Woordt sey als hy had de syn gegeven Het voedsel van de ziel
tekst rond de hostie Jesus Weerdigh Vleesch en bloedt wordt ons voor spys gegeven
tekst rond de roemer van de kelk Vyf woorden met kracht wort Jesus vleesch en bloedt op den altaer gebracht
onderaan kunstig door elkaar gevlochten Antonius in uw offerhande, dacht Christus self in uwe handen
Siet dat g’altydt u wel berydt, ’t is al voor uwe saligheyt
Dit wordt u uyt Jonst van uwe broeders geschonken
helemaal onderaan Tot Mechelen, by Laurentius Vander Elst Boeck-drucker ende Boeck-verkooper op de groote Merckt

Gedicht
[1] Als Christus had de Syn bemindt tot eynd van ’t leven
Soo heeft hy Self syn Bloedt en Lichaem hun gegeven
Tot hunder Zielen spys in ’t Heyligh Sacrament
Dat is syn liefde preuf aen alle Mensch bekent.
[5] Als den gestelden tydt van Christus was gekomen,
Soo heeft den Sone Godts den Wyn en Broodt genomen,
En het Geconsacreet1, gewilt en oock geseyt,
Doet dit tot myn gedaght tot inder Eeuwigheyt,
En soo als David sey soo is hy dan geworden
[10] Een Priester volgens het Melchisedeches Orden,
Hy sloot in dees Off’rand al de verscheydentheyt
Van die der oude Weth met meerder Weerdigheyt.
Den Engel van de schôol Sint Thomas van Aquinen
Van wiens rycke stof oock heden my sal dienen;
[15] Die heeft in ’t lanck en breedt de Priesters Weerdigheyt
Als leeraer van de Kerck ten vollen uytgeleyt.
Hy seght in syne somm’ (een werck om op te roemen)
Als datmen Priesters Godts met recht magh Engels noemen,
Want dat sy byde syn, schoon in verscheyde lot,
[20] Gesanten van den Mensch voor ’t Aengesight van Godt.
Sy syn als Middelaers in alderhande saken,
Die tusschen Godt en Mensch den vrede konnen maken;
Als dese Offerhand’ geschiet op Godts Autaer
Soo wordt den Hemel self de kracht daer van gewaer.
[25] Als gy Heer Bruydegom gestelt hebt voor ons oogen
Den ingelyfden Godt, hebt gy doen knien boogen
Aen heel het Hemels Heyr, dat hem daer heeft vereert,
Die in uw’ Handen was, gelyck ’t Geloof ons leert.
Hier door heeft Godt sich self de Handen vast gebonden,
[30] Dat hy niet straffen sou ons al te grove sonden:
Want hoe sou hy op ons verdiende straffen doen,
Als synen eygen Soon sigh opdraeght voor rantsoen?
En souden niet om ’t quaet versincken heele Steden,
Ten waer voor Godts Autaer wierdt dagelyckx gebeden?
[35] Ten waer ’t onnoosel Lam, ten waer ’t onnoosel Bloet
De straffe tegen hiel die Godt ons senden moet?
Ja d’Overledenen die voelen ’t benefici
Als eenen Priester leest voor hun dit Sacrificie;
Sy snaeken naer die hulp; daerom in ieder Miss’
[40] Wordt dagelyckx voor hun gedaen gedachteniss’.
O Priesterdom gy Son der Christelycke Werelt!
Het welck van glans berooft Gesteenten en Geperelt:
’t Heeft meer als Menschen macht, ’t is Godts Almogent werck
’t Is d’eerste Pronck-Juweel der Catholycke Kerck.
[45] Geen Gaven diemen weet syn weerdt om van te spreken
Als sy by ’t Priesterschap eens worden vergeleken:
Ja selver minder was de kracht van Josuë
Die in het out Verbont de Son vertoeven dé
Elias dêed’ het Vuer uyt Wolcken nederdaelen
[50] Maer seker Priesters Macht gaet buyten dese paelen;
Vyf Woorden doen Godts Soon te samen Godt en Mensch
Hier komen op d’Autaer naer onsen Zielen wensch.
Het Lichaem dat voor ons aen ’t Cruys eens heeft gehangen
Geeft sigh tot ons rantsoen hier weder als gevangen,
[55] Het wordt hier onse Spys, het wordt hier onsen Dranck:
Het wordt oock onsen prys, voor alle eeuwen lanck.
Van daegh Heer Neomyst, hebt gy geen Son doen wachten
Verr’ boven Son en Maen gaen Priesterlycke krachten:
Door Woorden twee en dry, is dien neer gedaelt
[60] Door wie dat Son en Maen ons nacht en dagh bestraelt
Den Priester van d’ouw Weth droeg voor syn Hooft gedreven,
Een Plaet van ’t fynste Gout, waer in dat stont geschreven,
Geheylight aen den Heer, en wiert geëert van ’t Volck
Al oft hy aenstonts quamp van Godt uyt eene Wolck.
[65] Maer wat eerbiedigheyt en moet men niet betoonen
Aen U Heer Bruydegom, die geen gemaeckte Croonen
Of Plaet op ’t Voorhooft draeght waer in Jehova staet
Maer hebt den Heylant felfs2 ontfangen metter daet?
Gelyck als d’oude Weth is voor de nieuw verschoven,
[70] Soo gaet oock uwen lof verr’ Aârons lof te boven:
Ons Kerck die is gebouwt op ’t puyn van ’t Jodendom
Dat maer een schim en was van ’t Heyligh Christendom.
Den Keyser Constantien heeft in syn Weth geschreven,
Dat m’aen ‘nen Priester Godts moet meerder eere geven,
[75] Als aen ‘nen Koninck selfs: want Priester Godts te zyn,
Is hebben eene Macht ten deel met Godt gemeyn.
Franciscus Fondateur van ’t Seraphinsche Orden,
Heeft uyt ootmoedigheyt noyt willen Priester worden
En toonde met het Hert, en met den Mondt gewis,
[80] Wat eer een ieder een aen Priesters schuldigh is.
Waer’t dat ‘nen Heyligen (sey hy) uyt d’Hemels Saelen
By eenen Priester Godts op d’Aerd’ quamp nederdaelen;
’k Sou kussen eerst de Handt van Priesters Weerdigheyt,
En dan den Heylighen oock doen Eerbiedigheyt.
[85] Dat Godt my gaf den keus, voorwaer ick hadde liever,
Te krygen ’t vierigh Hert en onbepaelden iever
Van eenen Priester Godts die d’eerste Misse doet,
Als al het Gulde Sant van Tagus rycken vloet.
Die ’t niet en heeft geproeft, en is’t niet wys te maken,
[90] Wat vreughden dat het zyn dat Hemels Broodt te smaken
Van ons geconsacreert, het spyst een Priesters Ziel,
Of Nectar over haer, of louter Manna viel.
O wel geluckigh lot vergunt aen d’Aersche Menschen,
Waer in men proeven kan den voorsmaeck van ons wenschen.
[95] O aengenaeme gift! Ô suyver Offerhandt!
Die voor den Throon van Godt op heden heeft gebrandt.
Wat jonste gy nu kryght kan geene Penn’ beschryven,
’t Sal aen een wereldts hert altyd verholen blyven:
Hy weet alleen die ’t smaeckt, hoe dat hy wordt verheught
[100] Wat voorsmaeck Godt ons geeft van d’eyndeloose vreught.
Moet iemand die eens ’s jaers maer is verplicht te nutten,
Tot teecken van Verbont, eerst alle fouten stutten,
Eer hy die Tafel naeckt; hoe suyver moet dan zyn
Die ’t nut schier dagelyckx in schyn van Broodt en Wyn;
[105] De Vrienden altegaer, daer ick hier staen in ’t midden,
Versoecken, dat als gy sult bezigh zyn met bidden:
Dan bidden wilt dat wy U sien in ’t Hemels Hof,
Daer Seraph vol van Vier voor eeuwigh singht syn lof.
Maer midts gy zyt van daegh door ’t selve Vier ontsteken
[110] Soo is ’t niet redelyck U langer aen te spreken;
Daerom in stilligheyt breeck ick myn reden af,
En overpeys met U, wat Godt U heden gaf.

Gedichten van Bruno van Heusden

veilinghuis The Romantic Agony, Brussel (2015)
beschrijving volgens catalogus Gedichten (Leuven, 2de helft 18de eeuw [1783]3).
Nederlands handschrift op papier, c. 20 x 15 cm, latere kartonnen band (versleten), 293 pp. (marges besnoeid, vochtvlekken, laatste blad los). In redelijk goede staat.
Verzameling van zo’n 60, meest religieuze, (gelegenheids)gedichten en enkele liederen, 1778-1796 – vermoedelijk autograaf met correcties. Pieter-Antoon van Heusden (Antwerpen 1738 – Leuven 1797) was jezuïet tot de ontbinding van de orde in 1773, werd dan kartuizer, tot ook die orde in 1783 werd opgeheven.4 Een selectie van zijn verzen werd gepubliceerd door P.-C. Cassiers (Antwerpen 1856). Achteraan bijgevoegd: planodruk (beschadigd) met een gedicht voor de intrede van Joanna de Becker bij de Witte Vrouwen te Leuven op 22 oktober 1793.
biblioref. [Cassiers 1856]
[Lodewijckx 2004]
The Romantic Agony. Book & Print Auctions, Brussels 20 & 21.11.2015. Catalogue 57, 245, nr. 1114
  • 1. Lees: Geconsacreert
  • 2. Foutief voor ‘selfs’
  • 3. Volgens titelblad (zie afbeelding in bijlage).
  • 4. [PCBR 1999]dl. 2, 10 (nr. GaM033): geprofest in Gent op 29 mei 1776. [De Grauwe 1996c]57-58.