Nomina et circumscriptiones geographicae
1. Nomina
• [Soenen 1976]293:
1329: claustrum vallis Johannis Baptiste.
1329: conventus Sancti Johannis Baptiste prope Diest in parrochia de Zeelhem ordinis carthusiensis.
1330: domus fratrum ordinis carthusiensis nuncupata vallis sancti Johannis Baptiste sita prope Zeelhem.
1338: domus fratrum carthusiensium prope Zeelhem.
1352: domus sancti Johannis Baptiste in Zeelem.
1352: sent Jan te Zelim bi Dyste van der ordenen der Sartrosen.
1358: broederen vanden chartroisen in Zeelhem.
1385: domus carthusiensis in Zeelem.
1392: cloester ende konven der sateroesen van Zelem.
1397: domus sancti Johannis cartusiensis in Zelym.
1400: satroysen te Zeelhem.
1401: sanctrosen van Zelm.
1401: sartroisen te Zeelem.
1402: cloester sente Jans Baptiste van Zeelem bij Diest vanden tsartrosen oerdenen.
1404: convent der sartroisen des huys Sente Johans baptisten van Zeelhem.
1405: chartroesen te Zeelhem.
1405: sartroisen tselem.
1405: tshelem.
1406: chartroysen van Zeelhem.
1409: convent van Zelem bi Diest van der carthuzer oerde.
1409: conventus chartusiensium in Zeelem.
1419: cartusars te Zeelhem.
1423: domus sancti Johannis Baptiste de Diest.
1431: monasterium et conventus carthusiense de Zalem
1434: cartusers van Zeelem.
1434: zartrosen van Zeelem.
1439: de religiosen personen carthusers des godshuys te Zeelen buten der stadt van Dyest.
1446: domus cartusiensis situata apud Zeelem.
1460: carthroysen.
1472: goidshuys van tsinte Johans baptiste tot Zeelem ordinen der kartuseren.
1472: religiose heren sarteroesen des godshuys van Seelhem.
1472: satroezen te Zeelem.
1473: chartreux de Zeelhem.
1473: chartrois de Zeelem.
1473: goetshuijs Sint Jans baptiste te Zelemme.
1481: chartruysen te Zeelem.
1484: chartreulz de Zelem.
1492: cartyseren tot Selem.
1494: chaterosen.
1505: cloester van Zeylim.
1508: convent van Zeilim der ordenen vande cartuysien.
1516: zsaeteroesen tot Zelym.
1517: tsatheroesen bynnen Zeelhem.
1554: catusren van Zeelhem.
1563: charthuseren tot Zeelhem.
1563: chartroosen van Zeelhem.
1567: catuzers tot Zelim.
1569: carthroysen tot Zeelhem.
1570: monasterium carthusianorum in Zeelhem.
1580: lengliese maison et convent des frers chartroux in Zeilhem.
1602: le cloistre et monastère des chartreux de Zeelhem.
1604: cartusia de Zeelhem.
1605: satroossen van Zeelhem.
1617: cathuijsers clooster tot Zeelhem.
1643: cloister van carthroisen tot Selem.
1656: zartroisen van Zeelem.
1657: sateroyssen tot Seelhem.
1666: paters cartusiaenen tot Seelhem.
1681: chartreuse de Zeelhem.
1688: cartusia Zeelhemensis.
1713: catthuijsers.
1761: chartreusen.
1786: carthuijzers van Zeelhemen.
De schenkers stichtten het kartuizerklooster ter ere van de heilige Johannes Baptista. Door zijn leven in de woestijn, in meditatie en eenzaamheid, was deze de beschermheilige van de eremieten en werd hij bijgevolg door de kartuizers in het bijzonder vereerd. Al verkondigend dat het koninkrijk der hemelen nabij was, trok hij door de Jordaanvallei en doopte er de bekeerlingen om hen symbolisch te reinigen en voor te bereiden op de komst van de Messias. In de stichtingsoorkonde1 drukten de stichters dan ook de wens uit het klooster "Vallis Sancti Johannis Baptistae" te noemen. Niettemin zou de topografische ligging van het klooster op een verhevenheid in het landschap (mons) zijn benaming verder bepalen.
1510/13 — Op de Triptiek met de kartuizenstamboom (vermoedelijk herkomstig van de kartuis te Freiburg in Breisgau, 1510/13), bewaard te Nürnberg, Germanisches Nationalmuseum, GM 580, beeldt het middenpaneel (links van het middenstuk) vier vroege kartuizer stichtingen in de Zuidelijke Nederlanden (Herne, Brugge: Genadedal, Zelem en Gent) in een gefantaseerde voorstelling uit: de Zelemse kartuis wordt hier "Montis sancti johan(n)is bapt(ist)e in zeelem prope diest" genoemd.2
1976 — [Soenen 1976]300 merkt op dat de benaming "Vallis ..." geen stand hield en men gewoonlijk sprak van "Mons Sancti Johannis Baptistae" of zelfs eenvoudiger en algemener van "Domus Sancti Johannis Baptistae".
1985 — [De Grauwe 1985a]103 betoogt dat de officiële Latijnse benaming "Domus montis sancti Johannis Baptistae" (Klooster van Sint-Jansberg) is, maar meestal treft men aan: "Domus Diestensis" (Klooster van Diest).
2006 — [Gaens & De Grauwe 2006]100 sluiten opnieuw aan bij de benaming in de stichtingsoorkonde: "Sint-Jansdal te Zelem bij Diest (1328-1796) — Domus Diestensis". — © Frans Hendrickx
2. Circumscriptiones geographicae
• Ecclesia
• Ordo3
1328 (stichting): provincia Burgundiae
1332-1380: provincia Picardiae
1380-1410: Seitz4
1411-1474: provincia Picardiae remotioris (in 1474 provincia Teutoniae genoemd)
1474-1783: provincia Teutoniae (opgeheven in 1783)
1783-1796: provincia Rheni
• Res publica
• Topographia
- 1. A. Miraeus, Diplomatum Belgicorum nova collectio sive Supplementum ad Opera diplomatica, ed. J.-F. Foppens, dl. 3, Buxellis [Brussel] 1734, 157-158. – Editie van de stichtingsoorkonde gedateerd 1 februari 1328 / 1329 n.s. (kantaantekening: Ex Chartulario Monasterii.
Zie ook de editie van de opdrachtbrief van de prior-generaal van de Grande Chartreuse, gedateerd de derde zondag van de advent 1328 (in het regest: anno 1327), aan de prioren van Onze-Lieve-Vrouwekapel bij Edingen en van Sint-Catharina bij Antwerpen om de zorg op zich te nemen twee nieuwe kartuizen op te richten, namelijk in Zelem bij Diest (Ibidem 433-434) en in Sint-Maartensbos bij Geraardsbergen (kantaantekening: Ex Archivis Sylvae S. Martini). - 2. [Hendrickx 1984a] stofomslag vooraan en p. 66; alsook La Grande Chartreuse au-delà du silence, Grenoble, 2002, p. 131.
In de cataogus van het Germanisches Nationalmuseum te Nürnberg wordt deze triptiek (olie op hout, middenpaneel 164x98 cm, zijpanelen elk 164x44 cm) Die Ausbreitung der Kartäuserklöster (192 afbeeldingen) geheten en toegeschreven aan Bernhard Strigel († 1528) die leefde en werkte in Memmingen, gelegen in de nabijheid van Buxheim. In 1997 oordeelde Kurt Löcher dat het schilderij ontstaan was in Buxheim; de schilder zou de kartuis van Buxheim werkelijkheidsgetrouwer hebben weergegeven dan de andere, omdat hij met dit klooster nauwe contacten onderhield. Dr. Daniel Hess, verbonden aan het voornoemde museum, nuanceert op basis van het samenspel van enkele factoren de uitspraak van zijn voorganger in zijn e-mail van 26.03.2007: concept en herkomst van de triptiek verwijzen naar de kartuis van Freiburg in Breisgau. Gregor Reisch († 1525) die in 1502 prior van zijn professiehuis, de kartuis van Freiburg, werd, na deze taak slechts één jaar (1501) te hebben vervuld in de kartuis van Buxheim, was de biechtvader en raadgever van de Duitse keizer Maximiliaan I († 1519). Onder invloed van het historiografisch-genealogisch onderzoek in de omgeving van de keizer had Reisch in 1510 de ordestatuten en een lijst van al de kartuizerkloosters laten drukken. Strigel daarenboven was de bevoorrechte portretschilder van de keizer. Vermoedelijk was Reisch de opdrachtgever van de triptiek die de kapittelzaal of het refectorium van de Freiburgse kartuis versierde. Daar de kunstschilder Strigel uit de omgeving van Memmingen herkomstig was, is het mogelijk dat hij de kartuizen uit de regio, zoals Buxheim bijvoorbeeld, topografisch nauwkeuriger heeft afgebeeld. — Frans Hendrickx - 3. [De Grauwe 1985a]103. [Timmermans 2005a]125.
- 4. Tijdens het Westers Schisma, 1378-1417, toen er twee pausen waren en de Kerk in twee obediënties was verdeeld met twisten in vele bisdommen en kloosters, bleven de kartuizers van Zelem trouw aan de paus van Rome en sloten zij zich aan bij de urbanistische strekking binnen de orde die het klooster te Zicka (Seitz, Slovenië) in deze periode als hun moederklooster beschouwde.