Adolphus de Essendia

Biographia
Jeugd
Hij werd als Adolphus de Assindia geboren uit de uitstervende adellijke familie Droste von Altendorf (van Oldendorp), gevestigd in het machtsgebied van het Sticht Essen, een abdijvorstendom van hoogadellijke vrouwen te Essen (Noordrijn-Westfalen/Ruhr). Over zijn geboortejaar zijn de meningen verdeeld. Volgens de Adolf van Essen-expert Karl Joseph Klinkhammer werd hij omstreeks tussen 1370 en 1375, mogelijk ca. 1372 geboren.1 Andere vorsers situeren zijn geboorte rond het jaar 1350.2 Om het jaar van zijn geboorte met enige zekerheid te kunnen bepalen, vertrekt men best van het vaststaande feit dat hij gestorven is op 4 juni 1439.3 Uitgaande van dat tijdstip hebben kartuizerbronnen een verschillende mening over de duur van Adolf van Essens levensloop in de Orde. Zijn Trierse medebroeder Dominicus van Pruisen († 1460) schrijft dat hij een goede veertig jaar de zware taken in de Orde heeft gedragen (qui onus Ordinis ultra XL annos portaverat)4, welke zienswijze door zijn 18e-eeuwse biograaf, de Trierse kartuizer Modestus Leydecker († ca. 1763) wordt gedeeld: Tandem post rigorem Ordinis ultra quadraginta annos exemplariter portatum .5 In zijn vele handgeschreven notities over kartuizerauteurs tekende de Italiaanse kartuizer Stanislas Autore († 1920) anderzijds over hem op: Vixit in Ordine 60 annis et amplius.6 Als men in beide gevallen de cijfermatige aftreksom maakt, terwijl rekening wordt gehouden met de leeftijd van 20 jaar vanaf dewelke men in de Orde kon worden ontvangen7, dan is Adolf van Essen volgens de ene bron geboren in 1379, volgens de andere in 1359.
Over zijn jeugd is niet veel bekend. Men zegt dat hij als knaapje van drie of vier jaar niet kon lopen, omdat hij aan de benen verlamd was. Om zich te kunnen voortbewegen moest hij zijn armen gebruiken. Ten einde raad nam zijn moeder haar toevlucht tot een oude vrouw die de heidense ‘Penaten’ (huisgoden) aanbad. Hij werd in een bad gelegd waarin hij een tijdje moest blijven liggen. Dan stond hij op en kon geheel genezen weer rondlopen. Later zal Adolf van Essen zijn moeder verwijten dat zij in deze perfide praktijken had geloofd. Als jongen van adel verbleef hij aan bevriende hoven waar hij waarschijnlijk zijn opleiding heeft ontvangen, in het bijzonder aan het hof van de graven van Limburg en Bar en vooral aan het hof van hertog Wilhelm van Berg († 1408), wiens echtgenote Anna van Beieren († 1415) een tante was van Margaretha van Beieren († 1434) die gehuwd was met hertog Karel II van Lotharingen († 1431). Dit verklaart ook de vroege contacten van Adolf van Essen met het Lotharingse hof die later nog aan betekenis zouden toenemen. Tussen 23 maart en 28 juni 1398 bericht het Keulse universiteitsmatrikel: Adolphus de Essendia, Coloniensis diocesis, scolaris in artibus, solvit.8 Als deze mededeling onze kartuizer betreft, betekent dit dat hij in deze periode zijn inschrijvingsgeld heeft betaald en niet noodzakelijk dat hij op dat ogenblik zijn studie, die hij waarschijnlijk al vroeger had aangevat, is begonnen.9 Vrijwel zeker heeft hij in deze discipline het baccalaureaat behaald. Het idee dat hij licentiaat in de theologie zou zijn geweest steunt op een misinterpretatie van de registratie van een betaling ten bedrage van 14 ‘witte penningen’ door de Keulse universiteit in 1442 aan de predikheren (!) met betrekking tot de uitvaart van een gelijknamige persoon met deze academische titel.10 Alleszins was hij volgens Leydecker in voornoemde vakgebieden onderlegd en was hij vooral bedreven in de canonieke jurisprudentie (literis tum divinis, tum humanis, praesertim jurisprudentia praepollens).11

Kartuizer te Trier, Sierck, Arnhem en Luik
Kort na zijn universitaire studies trad Adolf van Essen in het kartuizerklooster van Sint-Albanus te Trier in. Dat kan nog in het jaar 1398 geweest zijn, maar ook in de eerste helft van 1399.12 Vanaf 1400/03 onderhield hij regelmatige betrekkingen met het Lotharingse hof om als raadsheer hertog Karel II van Lotharingen en zijn vrouw Margaretha van Beieren bij te staan. Vooral werd hij de geestelijke leidsman en biechtvader van de hertogin die in een gebedscrisis vertoefde. Voor haar schreef hij in deze periode twee Duitse werkjes over het rozenkransgebed (Unser Frauwen Marien Rosengertlin) en het leven van Jezus (Leben Jesu) om ze te helpen uit haar depressie te komen. Uit deze vertrouwensrelatie groeide het verlangen van de hertogin om een kartuizernederzetting te vestigen. Op dat ogenblik verkeerde het cisterciënzerinnenklooster Marienfloss (Rivulus Mariae) te Sierck, gesticht in 1242, in zware economische moeilijkheden.13 Het hertogelijke paar verzocht de cisterciënzerinnen daarom hun huis aan de kartuizers van Trier over te dragen, wat gebeurde in juli-augustus 1414. Intussen was Adolf van Essen in 1409 verkozen tot prior van zijn professiehuis welke functie hij waarnam tot 141514, wanneer hij begin augustus van dat jaar als eerste rector van de nieuwe kartuizerstichting te Sierck werd aangewezen.15 In 1421 keerde hij terug naar Trier en werd er vicaris16, nadat hij eerst tweemaal de uitnodging van de benedictijnen van de Sint-Matthiasabdij aldaar om hun abt te worden had geweigerd. In zijn plaats werd prior Joannes Rode ( 1419-1421, † 1439) tot abt verkozen, die Adolf van Essen in de loop der jaren zal helpen bij zijn inspanningen om de benedictijnen in Duitsland te hervormen in de geest van de Bursfelder congegatie.17 In 1430 brak er voor Trier een moeilijke tijd aan na de dood van aartsbisschop Otto von Ziegenhain. Adolf van Essen steunde Rhabanus von Helmstatt († 1439), de pauselijke en rechtmatige kandidaat voor de opvolging van de overleden aartsbisschop van Trier, en verzette zich tegen zijn prior Joannes Cover de Sule (1430-1435, † 1441)18 die zijn steun verleende aan een andere kandidaat, met name Ulrich von Manderscheid († 1436 of 1438), omdat deze diens plannen om de benedictijnenabdij te Rettel om te vormen tot een kartuis gunstig gezind was.19 In de loop der jaren was echter gebleken dat de inkomsten van de kartuis Marienfloss in Sierck te gering waren, zodat de kartuizers deze stichting in 1431 opgaven.20 Toen boden de benedictijnen van de naburige Sint-Sixtusabdij te Rettel, waarvan de personeelsbezetting en het economisch rendement ondermaats was, de kartuizers van Sierck aan om hun abdij over te nemen met alle rechten, inkomsten, tienden en privilegies. In dat jaar nog verhuisden de kartuizers naar hun nieuwe nederzetting, alhoewel alle juridische incorporatievoorwaarden, zowel binnen de Orde als tussen de Orde en de Heilge Stoel, pas volledig in 1432 waren vervuld.21 Intussen was het huis te Trier in 1432 onleefbaar geworden door de plunderingen van de aanhangers der tegenkandidaat in de aanhoudende strijd om de opvolging in het aartsbisdom, zodat werd besloten tot de tijdelijke opheffing van de kartuis en de verspreiding van de monniken over de andere huizen in de ordeprovincie (Provincia Rheni).22 Adolf van Essen kwam terecht in de kartuis te Arnhem23, misschien in 1432 maar ook mogelijk in 143324, omdat Joannes Rode in het kader van zijn hervormingsprogramma hem eerst zou hebben meegenomen naar Bursfeld alvorens hij zich naar de Arnhemse kartuis begaf.25 Volgens de kapittelakten van 1434 was hij er hospes de Treviri herkomstig.26 Omdat de overname van de benedictijnenabdij te Rettel door de kartuizers van Sierck onvoldoende was voorbereid, vond Adolf van Essen die niet rechtsgeldig en uitte hij herhaaldelijk in klachtbrieven aan het generaal kapittel zijn ongenoegen zowel over deze inlijving die hij als een wederrechtelijke daad bestempelde, als over de steun van zijn prior aan de onwettige kandidaat voor de bezetting van de Trierse aartsbisschoppelijke zetel. Door zijn juridisch gestrenge houding maakte hij zich niet bepaald sympathiek bij de kapittelvaders, die aanstuurden op een disciplinaire straf.27 De straf die hem en zijn volgelingen werden opgelegd was een eenmalige oefening in nederigheid, namelijk in de refter te eten van de vloer. De ‘vicaris’ zelf diende daarenboven het boek der Psalmen te bidden, omdat hij zijn medebroeders had aangespoord tot het schrijven van verzetsbrieven tegen hun prior.28 In 1434 werd hij vanwege deze heersende onenigheid naar het kartuizerklooster te Luik overgeplaatst en moest hier een nieuwe professie doen.29 Opnieuw werd hem hier het stilzwijgen opgelegd op straffe van een tuchtmaatregel door de Orde. Hij stemde in met deze terechtwijziging want intussen had hij zich meerdere vijanden gemaakt die ofwel Adolphus’ kennis van het recht, ofwel zijn overdreven drang naar rechtvaardigheid niet op prijs stelden.30 Bij het overlijden van zijn grootste tegenstander Henricus de Bergis, oorspronkelijk een profes van de Kielse kartuis31, in het huis van Freiburg (Breisgau) begin 1437, verviel de reden van Adolfs overplaatsing naar Luik en werd hij verzocht onverwijld terug te keren naar zijn professieklooster in Trier.32 en zijn vroeger ambt van vicaris opnieuw te bekeden.33Hier werd hem ten strengste verboden nog juridische boeken te raadplegen om te voorkomen dat hij zichzelf in moelijkheden zou brengen, de provincie zou verstoren en op het generaal kapittel nutteloos zou beslag leggen. Hij werd aangemaand om het voorbeeld van Hieronymus’ treurnis over zichzelf en de wereld na te volgen en met vrees de komst van de Heer af te wachten. Indien hij zou vervallen in zijn vroegere revolterende daden, dan is de prior gemachtigd hem volgens de wil van de Orde in de kerker te werpen.34 Op 4 juni 1439 overleed vicaris Adolf van Essen aan de pest.35 Dominicus van Pruisen getuigt op een levendige wijze over Adolfs levenseinde. Toen de pest hem had gegrepen en de dood hem nabij was, zette hij zich neer op zijn bidstoel en liet hij zich naar kartuizergebruik de Passies voorlezen. Alhoewel hij zijn woorden door een lallende tong niet goed meer kon vormen, was hij tamelijk klaar van geest om aan te geven wat in het boek moest gelezen worden. Na de Passie volgens Lucas wenste hij enige psalmen te lezen vanaf “Mijn God, mijn God kijk naar mij”36 tot “In Uw handen beveel ik mijn geest”37. In zoverre hij nog kon, sprak Adolphus deze woorden uit terwijl hij de handen in de hoogte verhief. En zie, kort hierna kwam de verzoeker hevig opzetten en overviel Adolphus dermate dat deze hem met beide handen trachtte af te wenden en weg te houden. Hierbij viel hij achterover en het was verschrikkelijk om zien hoe zijn mond en neus werden samengedrukt. Dit gebeurde in aanwezigheid van drie vaders van het convent. Eén van hen, met name Dominicus zelf, had een onaangename geur waargenomen toen de verzoeker binnenkwam. Adolphus vouwde zijn monnikskap dubbel voor zijn ogen en verborg zijn ganse gelaat. Dan baden de drie aanwezige monniken tot God en de Heilige Maagd met zo veel devotie als zij konden en zo lang totdat de verzoeker zich verwijderde. Adolphus bezweek vredig in de Heer aan de doodsstrijd.38

Opera
Het baart verwondering dat Adolf van Essen niet wordt vermeld in Theodorus Petreius’ bio-bibliografie van de Orde. Hij was nochtans een belangrijk geestelijk schrijver, vooral omdat hij heeft bijgedragen tot het ontstaan en de verspeiding van het rozenkransgebed. Misschien dacht hij dat Adolphus hoofdzakelijk in het Duits had geschreven. Van hem zijn de volgende werken bekend.
Vita sanctae memoriae Dominae Margaretae, Ducissae Lotharingiae
Unser Frauwen Marien Rosengertlin
De commendatione Rosarii
• Vita Servatoris nostri seu Meditationes in vitam D.N.J.C.
• Zwanzig-Exempel Schrift
Een inleiding tot het bidden van de rozenkrans voor het volk, tussen 1420 en 130 geschreven.
...
Biblio + : Prosopo Cartusiani extra Provinciam Teutoniae

© Frans Hendrickx

  • 1. 1370-1375: [Klinkhammer 1972]23 en [Klinkhammer 1988]34; ca. 1372:[Klinkhammer 1978]66.
  • 2. 135? :[Autore & Picard 2005a], 4; ca. 1350 (?): [Ries 1953]86, [Bautz 1975]38; ca. 1350 : [Autore 1912a], [Ilge 1937]209, [Blüm 1983g]345.
  • 3. Hierover berichten de obierunt-rubrieken in de chartae die de overlijdens vermelden sinds het laatst gehouden generaal kapittel als volgt:
    - charta 1440 op 25 april en volgende dagen (Analecta Cartusiana, dl. 100:3, Salzburg, 1984, 58): “Et dominus Adolphus de Assindia, quondam Prior domus Treverensis, sacerdotes pro quibus fiat idem. Et dictus dominus Adolphus habet anniversarium perpetuum associandum cum primo anniversario currente post diem obitus eius, qui pronunc ignoratur, sed in futuro Capitulo intimabitur”;
    - charta 1451 op 24 mei en volgende dagen (Analecta Cartusiana, dl. 100:11, Salzburg, 1991, 99): “Dudum obijt domnus Adolphus de Assindia, quondam Prior domus Sancti Albani prope Treverym, qui ut constat per Cartam anni xl habuit anniversarium perpetuum per totum Ordinem associandum cum primo anniversario currente post diem obitus sui, sed ipsum anniversarium usque nunc fuit obmissum propter ignoranciam diei obitus eius. Ideo nunc intimatur dies obitus eius, videlicet iiija Junij. Scribatur in kalendarijs conventualibus domorum Ordinis, cum primo anniversario currente post diem predictam obitus sui”.
    Op de vergadering van het generale kapittel in 1440 wist men niet op welke dag Adolphus was gestorven. Men zou dit op de volgende kapittelbijeenkomst mededelen. Pas op de samenkomst van het kapittel in 1451 kon men melden dat de reeds lang overleden Adolphus op de dag van 4 juni is gestorven. Het valt op dat het Trierse Necrologium ex chartis Capituli generalis volgens PB Trèves 1, 82-84, een grote leemte vertoont tussen ‘ch. 1440’ en ‘ch. 1462’. Een bijgeschreven nota, ondertekend met de initialen ‘f. Y. G.’ (waarschijnlijk frater Yves Gourdel, † 1983), verklaart: “Chapit 1440 - Dom Adolphe d’Assindia, sa date a été promise par le ch de 1440 pour le chapitre suivant 1441 et non 1451”.
  • 4. Naar een citaat uit zijn Liber experientiae I (1439-1440), narratio 38, in hs, Trier, Stadtbibliothek, 751/299, fol. 117 v°, ed. [Klinkhammer 1972], 29, 296 (n. 3), opnieuw uitgegeven in Analecta Cartsuiana, dl. 283, Salzburg, [2010], 379. Dominicus trad in 1409 in de kartuis van Trier in, toen Adolf van Essen in dat jaar er tot prior was aangesteld. Bovendien deelden Dominicus en Adolf dezelfde devotie tot Maria en de rozenkrans.
  • 5. Vita venerabilis Patris Adolphi de Assindia, ed. [Klinkhammer 1972]410, uit: M. Leydecker, Historia antiquae et novae Cartusiae Sancti Albani martyris prope et supra Treviros conscripta anno 1765, in hs. Trier, Stadtbibliothek, 1662/354. Een volledige kopie van de Historia, gemaakt door Maximilianus Keuffer († 1902), conservator van de Trierse stadsbibliotheek, en voltooid op 3 oktober (V nonas Octobris) 1886, werd door dom Palémon Bastin geattesteerd op 17 februari 1893, toen hij in de kartuis van La Valsainte verbleef, en opgenomen in zijn cahier over de kartuis van Trier: Adolphus’ vita is hierin het twaalfde hoofdstuk (zie PB Trèves 2, 28-36).
  • 6. [Autore & Picard 2005a]5 (transcriptie volgens [Autore 2003a] s.v. Adolphus ab Essendia). – Zie bijlagen hieronder.
  • 7. [Laporte 2001a]220/221.
  • 8. H. Keussen (ed.), Die Matrikel der Universität Köln, dl. 1: 1389-1475, 2e ed., Bonn, 1928, 91, nr. 37:11 (= Gesellschaft für Rheinische Geschichtskunde. Publikationen, 8).
  • 9. Zie ook [Klinkhammer 1972]24, 289 (n. 29).
  • 10. Opgetekend in het Rectorsboek: Item pro exequiis domini et Magistri Adolphi de Essendia, Licentiati in Theologia, ad Praedicatores celebratis XIIII albis, aldus [Klinkhammer 1972]24, 289 (n. 31).
  • 11. Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]404.
  • 12. Zie hierboven de bewijsvoering ter zake. “... circa annum 1398 ad Sti Albani asceterium properavit”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]404. [Autore 1912a] en [Autore & Picard 2005a]4, plaatsen zijn intrede bijgevolg verkeerdelijk in 1378.
  • 13. Sierck-lès-Bains (gemeente en kanton met dezelfde naam), arrondissement Thionville-Est, departement Moselle, Frankrijk.
  • 14. “Quapropter anno 1409 unanimi eligentium voce postulatus, Trevericae Domus regimen assumpsit, atque sexennio utiliter fructuoseque tenuit”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]406.
  • 15. “Interim, dum per serenissimum Dominum Carolum 2dum, Lotharingiae Ducem, et Dominam Margaretham Bavariae Ducissmam eius consortem, sanctissimae opinionis foeminam Cartusia ad Mariae Rivulum prope Sirck sua nacta fuisset incunabula, Adolphus noster, utpote vir novae plantationi gubernandae aptissimus anno 1415 Prioratu Trevirensi solutus, primi Rectoris provinciam ibidem strenue adornavit ...”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]406. Zie verder [MC 2004]619 (notitie van Harald Goder), dus niet te Rettel zoals foutief vermeld in [PCBR 1999]dl. 2, 95 (nr. LiM001) en 551 (nr. HFM002).
  • 16. “Post haec Adolphus ... Capitulo Generali preces suas prosternens, absolutionem a Rectoratu obtinuit, et anno 1421 ... ad abdita [de verafgelegen plaatsen] Cartusiae Trevirensis revolavit ... Vicarii perfungens officio”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]407.
  • 17. “... bina vice in Abbatem Benedictinorum electus fuit, cui tamen honori humiliter se subducens aliquoties Abbatis Sti Mathiae Joannis Rode in visitationibus socius fuit, in quibus Bursfeldensium innovatam vitam redintegrarunt, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]407. Zie verder [Becker 1974].
  • 18. Hij was reeds een eerste maal prior van 1421 tot 1426.
  • 19. “Nam anno 1431 famosum illud inter Rabanum et Udalricum de sede Trevirensi concertantes exarsit litigium, ita ut clerici, Religiosi et plebeji in partes divisi varias ultro citroque factiones attentirant ... Sed et contra Joannem Cover de Sule, tum temporis nostrae Cartusiae Priorem, in Curia Romana pro incorporatione Monasterii Ruttilensis laborantem ...”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]408-409.
  • 20. [MC 2004]619.
  • 21. [MC 2004]623-624. – Rettel, kanton Sierck-lès-Bains, arrondissment Thionville-Est, departement Moselle, Frankrijk.
  • 22. “Quin et Conventus tam nostrae, quam Confluentinae Cartusiae [Koblenz] in diversas fluctuabant partes, ut parum abfuerit, quin utriusque Cartusiae Monachi per Capitulum Generale et Visitatores in alias Provinciae Domus dispersi fuissent”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]408.
  • 23. Arnhem behoorde tussen 1400-1440 tot de Rijnprovincie.
  • 24. [Autore & Picard 2005a]5: “Anno 1433 missus fuit ad domum Monichusen”.
  • 25. Aldus [Klinkhammer 1972]59 en 66.
  • 26. Zie Bastin, Chartreuse de Monichusen ..., beeld 23. – Leydecker, zijn biograaf, zegt over zijn verblijf in Arnhem niets.
  • 27. “Tum Adolphus ex zelo Dei ... junctis sibi aliis quibusdam Confratribus suis, in quosdam insurrexit, literasque ad Capitulum Generale dedit [betreft de Trierse situatie]. Sed adversarii eius non levioribus nixi argumentis triumphaverunt ... Sed Adolphus denuo ab adversariis suis Capitulum Generale praeoccupantibus devictus, acriter reprehensus fuit et anno 1433 cum suis asseclis [volgelingen] disciplina regulari punitus ... His omnibus Adolphus minime fractus, in Spiritu humilitatis contra dispositionem Ruttilensis, utpote insufficientem, literas dedit” [betreft de ontoereikende regeling met betrekking tot Rettel, niet de overname als zodanig], naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]408-409.
  • 28. “Charta Capituli [1433] in haec verba detonante: Monachis Trevirensis Prioratus, culpam suam in Capitulo Generali recognoscentibus super injuria eorum Priori scriptis illata, ultra poenitentiam a Visitatoribus injunctam seu impositam, injungimus, ut quilibet eorum in Refectorio semel ad terram commedat. Vicarius autem, scilicet Adolphus, ultra praedicta, quia alios ad scribendum induxit, dicat unum psalterium”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972], 64, 409.
  • 29. [Autore & Picard 2005a]5: “et anno 1436 [foutieve transcriptie van de brontekst in [Autore 2003a]12: 1434] ad domum Leodiensem, propter dissdium exortum inter se et priorem suum Trevirensem ob schisma cleri et populi Coloniensis natum in conflictu duorum clericorum, qui ad sedem archiepiscopalem simul aspirabant”. – [Ries 1953]86 en [Bautz 1975]38, spreken niet over een verblijf in Arnhem, maar zijn van mening dat Adolf van Essen reeds in 1433 naar het huis in Luik werd verbannen. [Ilge 1937]209 en [Scholtens 1951a]17, laten hem zelfs in 1431 aankomen in Luik. Verschillende kopieën van Charta 1434 (26 april en volgende dagen) formuleren in gelijkaardige bewoordingen zijn overplaatsingt: “Et domnus Adolfus professus domus Treverensis vadat ad domum Leodij et ibi[dem] professionem faciat” (Analecta Cartusiana, dl. 100:9, Salzburg, 1986, 100; dl. 100:10, Salzburg, 1988, 172; dl. 100:24, Salzburg, 1994, 132; dl. 100:26, Salzburg, 1997, 91). Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]409 verwoordt het als volgt: “Eodem quoque anno [1433 (?)], supradicti dissidii causa, ex Domo Trevirensi ad Leodiensem, secundam, quae tunc in usu erat, editurus professionem missus fuit”.
  • 30. “Sed denuo loco responsi, silentium sub poena Ordinis ei impositum est. Acquievit huic correctioni, plures interim adversarios passus, quibus aut scientia juris, aut zelus justitiae in Adolpho displicuit”, naar Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]409.
  • 31. [PCBR 1999]dl. 1, 252 (nr. ALM060); dl. 2, 555 (nr. HFM038).
  • 32. Charta 1437 (28 april en volgende dagen) bericht: “priori domus omnium apostolorum prope leodium non fit misericordia. Et domus ipsa per suos visitatores visitetur. Et cum per mortem domni henrici de bergis dudum in domo friburgi collocati cesset causa translationis domni adulphi ad dictam domum leodii. Ordinamus quod dictus adolphus ad domum sue professionis prope treverim indilate revertatur”. – Zie Analecta Cartusiana, dl. 100:24, Salzburg, 1994, 153.
  • 33. ...
  • 34. Charta 1437 vervolgt: “Interdicimus domno Adolfo in domo Trevirensi omnes libros iuris penitus, ne occasione ipsorum seipsum et Provinciam suam sicut hactenus fecit valeat perturbare, et Capitulum Generale infructuose occupare; sed amodo studeat cum Hieronymo non doctioris sed plangentis habere officium, quo vel se vel mundum lugeat, et Domini pavidus praestoletur adventum; alias si, quod absit, in pristinas perturbaciones relapsus fuerit, per Priorem suum carceri mancipetur ad Ordinis voluntatem”. Een bijgevoegde aantekening verduidelijkt de omstandigheden: “Nota eum ante aliquot annos reprehendisse unionem domus Sancti Sixti in Rutila, et de ea Capitulo scripsisse, fuisseque ipsi a Capitulo super ea silentium impositum, ut videri potest in Charta anni proximi praeteriti vel 1435 in domo Leodii, ubi nunc erat”. – Zie Analecta Cartusiana, dl. 100:44, Salzburg, 2009, 95.
  • 35. Zijn biograaf Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972]410, bericht: “Tandem post rigorem Ordinis ultra quadraginta annos exemplariter portatum, post Prioris, Rectoris, Vicarii, pii sanctique Religiosi vices strenue expletas, post plurimas pro justitia toleratas adversitates et objurgationes, anno 1439 saeviente generali contagione, spiritum coelestibus assuefactum die 4ta junii in manus Creatoris exhalavit”.
  • 36. Ps. 21,2.
  • 37. Ps. 30,6.
  • 38. “Cum pestilentia tactus appropinquaret ad mortem, Passiones iuxta se, ut moris est, legi jussit, sedensque supra scamnum, clara sic utebatur ratione, ut legentibus indicaret in libro, quid legere deberent, quamvis lingua balbutiente verba non bene formare posset. Cum lecta passione secundum Lucam psalmos, quos postulaverat, legissent, et dicerent in psalmo ‘Deus, Deus meus respice in me’, et ‘In manus tuas commendo spiritum meum’, ille Adolphus, manibus sursum levatis verba eadem, prout poterat, dicebat. Et ecce non diu post hoc tentator valide ingressus, ipsum invasit, ita ut utraque manu aversa illum abigere nisus sit. Visa sunt os et nares Adolphi in unum compingi terribiliter coram tribus Patribus Conventus. Unus ex eis, ipsemet Dominicus, intrante per ostium tentatore, amarum percepit odorem. Adolphus assumpta cuculla, eam duplicavit, atque oculos suos velans, faciem totam operuit. Praesentes autem tres personae Deum et beatam Virginem devotione, qua poterant, invocabant tam diu, donec tentatore cessante, Pater ille placide in Domino agonizaret”, naar Dominicus’ Liber experientiae I, narratio 41, geciteerd in Leydecker, Vita ..., ed. [Klinkhammer 1972], 74, 410.