Historia brevis rerum generalium
[Gaens & De Grauwe 2006]107-108 : Het Hollandse huis bij Geertruidenberg, 1336-1572 (Domus Hollandiae)
De steenrijke Willem van Duvenvoorde, bastaardzoon van de edelman Filips van Duvenvoorde en self-made man, was de stichter van het eerste huis in de Noordelijke Nederlanden, gelegen te Raamsdonk (het huidige Raamsdonkveer). Willem van Duvenvoorde stelde in 1336 voor de stichting van het domus Beatae Mariae in Hollandia een stuk land en een jaarlijkse rente ter beschikking. Waar de eerste kartuizers vandaan kwamen is niet duidelijk. Misschien uit Keulen en Arnhem omdat het klooster opgenomen werd in de Duitse kartuizerprovincie, ofwel uit Antwerpen, Herne en Valenciennes vanwege de politieke banden van de stichter met Henegouwen en Brabant. Het klooster ontwikkelde zich gestaag in de volgende decennia. Belangrijke edele weldoeners waren keizerin Margaretha van Beieren, hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, en zijn broer Willem V.
In het begin van de vijftiende eeuw kende het klooster een cultureel hoogtepunt met onder meer de auteurs Henricus van Coesfeld (prior van 1378 tot 1381 en van 1401 tot 1410), Adrianus de Kartuizer en Gerrit van Schiedam (prior van 1415 tot 1420). Er was sprake van een hoge literaire productie en een stabiele geestelijke ontwikkeling. Ook waren er contacten met de Moderne Devoten — in de periode van 1430-1450 treft men een opvallend aantal vrouwen uit stedelijke gebieden onder de weldoeners aan.
In 1425 waren er 13 monniken, 1 convers, 2 donaten en 2 klerkreddieten in Geertruidenberg. In de rest van de vijftiende eeuw kan men het hoge intellectuele peil niet meer vasthouden, onder meer ten gevolge van de Elizabethsvloed van 1421, een grote overstroming met catastrofale gevolgen voor het klooster. Op het einde van de vijftiende eeuw is er een verslapping van de discipline, die in het begin van de zestiende eeuw een halt wordt toegeroepen door Willem Bibau (prior van 1509 tot 1521). Deze kartuizer, een Gentse profes, was eveneens een vermaard auteur, en in 1521 werd hij tot prior-generaal van de orde benoemd.
De beeldenstorm in 1566 luidde het begin van de opheffing in; in 1573 werden de kloosterlingen verjaagd en werd het klooster geplunderd. In de daaropvolgende jaren werd het geleidelijk afgebroken. Een aantal monniken kwamen via omwegen terecht bij hun Lierse confraters, anderen werden verspreid over andere kloosters.