Historia brevis rerum generalium

Pagina's

[Gaens & De Grauwe 2006]110-113 : Sint-Anna-ter-Woestijne te Sint-Andries bij Brugge1348-1796, vanaf 1580 binnen de stad Brugge (Domus sanctae Annae prope Brugis)

Het enige kartuizerinnenklooster dat in de Nederlanden bestaan heeft, werd vermoedelijk gesticht in 1348. In aanwezigheid van de priors van Brugge, Mont-Dieu en Gosnay, werd een akte getekend waarin de chirurgijn Willem Scote en zijn vrouw goederen schonken voor de stichting van een monialenklooster. De abt van de Sint-Andriesabdij deed ook een belangrijke gift en de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male, gaf een grote som geld. Van de eerste zes monialen, die uit de kartuis van Gosnay kwamen, waren er vijf afkomstig uit Brugse families.
Tijdens het Westers Schisma bleven de monialen trouw aan Rome. Een enkele poging van een clementistische vicaris om de zusters op andere gedachten te brengen, mislukte. Het waren de urbanistisch gezinde vicarissen die er het geestelijke leven tot grote opleving brachtten, zoals Johannes Delden van Oldenzaal (van 1395 tot 1398) en Hermannus Steenken van Schüttorf (van 1398 tot 1404 en van 1406 tot 1428). Johannes Delden studeerde te Heidelberg en Praag en was pastoor van Oldenzaal vooraleer hij profes werd te Monnikhuizen. Zijn familie had banden met de Moderne Devotie: zijn zus, Elsebe Hasenbroecks, verbleef in het Windesheimer nonnenklooster Diepenveen en hij werd zelf kartuizer op aanraden van Floris Radewijnsz, priester en leidende figuur in de Moderne Devotie. Samen met Albertus Kivet zou hij na zijn verblijf te Brugge de kartuis in Flüren bij Wesel (nadien Xanten) stichten, en er achtereenvolgens rector en prior worden (tussen 1417 en 1420). Hermannus Steenken, geboren in het Duitse graafschap Bentheim, studeerde in Parijs en trad in bij de kartuizers van Zelem, waar hij prior werd (van 1404 tot 1406). Hij was een belangrijk auteur, waarvan het bekendste werk in verschillende handschriften is overgeleverd, en meermaals in gedrukte vorm werd uitgegeven. Onder invloed van Steenken schreef de kartuizerin Catharina Buls een belangwekkend traktaat.
Naast het spirituele, maakte het klooster in de vijftiende eeuw ook goede vooruitgang op materieel vlak. Verschillende meisjes uit belangrijke Brugse families traden er in, onder meer Ruebs, de Baemst, van Nieuwenhove, Adornes en Gruuthuuse. Toen in 1492 de troepen van Filips van Kleef tijdens plundertochten gedeelten van het klooster ruïneerden, brak een periode aan van financiële moeilijkheden, vergroot door de extra belastingen van Karel V.
De godsdienstoorlogen waren nefast voor de monialen, die hun klooster moesten verlaten in 1566. In 1567 namen ze opnieuw hun intrek in het klooster voor een korte periode van relatieve rust. In 1580 beslisten ze opnieuw hun klooster te verlaten en vestigden ze zich in een refuge binnen Brugge. Kort daarop werd de kartuis in Sint-Andries in brand gestoken door de geuzen.
Vanaf 1584 werd er gestart met het verbouwen van het refugiehuis binnen Brugge tot een nieuw klooster. De bouw van het klooster en de cellen vond plaats in 1608, de kerk werd voltooid in 1613. De werken eindigden in 1623, maar de financiële situatie zou precair blijven. Na de reformatie verbleven er gemiddeld 20 monialen in het klooster.
In de achttiende eeuw leidden de kartuizerinnen een leven zonder rijkdom en luxe, maar ook zonder miserie. In 1783 trof het edict van Jozef II ook de kartuizerinnen van Brugge: het klooster werd opgeheven. Een poging tot heropstarten van het leven in het klooster in 1790 kende geen succes, want in 1796 volgde de definitieve opheffing tijdens de Franse Revolutie. Vandaag resten nog enkele gebouwen, zoals het poortgebouw aan de Oude Burg, en enkele restanten aan de Kartuizerinnenstraat: een gedeelte van het vroegere pand, de voormalige kerk, en een gebouw dat uitgeeft op de rei.

Pagina's