Historia brevis rerum generalium

[Gaens & De Grauwe 2006]102-105 : Koningsdal te Rooigem bij Gent, 1328-1783 (Domus Vallis Regalis)
De kartuis Koningsdal gelegen op Rooigem, even buiten de stad, werd in 1328 opgericht. Misschien was een politieke reden hiervoor de aanleiding: bij de Vrede van Arques in 1326 werd onder meer bepaald dat de Vlaamse steden als straf voor hun opstandigheid een nieuw kartuizerklooster moesten vestigen te Kortrijk. Toen dit niet gebeurde, had de stad Gent, die niet aan de opstand tegen Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen, had deelgenomen, deze opdracht graag aanvaard. Door haar trouw stond de stad in een uitstekende positie tegenover de graaf, die in navolging van zijn suzerein, de koning van Frankrijk, de kartuizers vaak steunde. Een eigenlijke stichtingsdatum is onbekend, maar uit documenten blijkt dat Simon Willebaert, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge, de feitelijke stichter was. Belangrijke weldoeners uit de beginperiode waren Thomas van Vaernewijck, een rijk edelman, Salomon Borluut, lid van een belangrijke Gentse familie, en Simon de Mirabello, een Italiaanse bankier die ruwaard van het graafschap Vlaanderen was. De eerste bewoners van het klooster waren drie monniken uit Brugge. In 1393 werd de kerk ingewijd.
Tegen het einde van de veertiende eeuw leken de Gentse kartuizers te lijden onder een moeilijke economische situatie; er waren slechts 7 monniken. Maar onder het prioraat van Antonius Bussaert (1396-1400 en ca. 1410-1415), veranderde de situatie grondig. Jacobus Ruebs (prior van 1420 tot 1460, convisitator van 1430 tot 1449 en visitator van 1449 tot aan zijn dood in 1460), geboren uit een bekende Brugse familie en weldoeners van de kartuis, was niet alleen een belangrijk persoon in de orde, maar ook daarbuiten. Tussen 1449 en 1453, was hij bij 4 verschillende gelegenheden woordvoerder van de Gentenaars bij de Bourgondische vorst Filips de Goede. De Bolognese kartuizer, auteur en kardinaal Nicolò Albergati (1357-1443), die in 1431 onderhandelde over het einde van de Honderdjarige Oorlog bij de vorstenhoven van Engeland, Frankrijk en Bourgondië, verbleef in dat jaar enkele dagen in de Gentse kartuis. Albergati werd later vereeuwigd door de schilder Jan van Eyck met een zilverstifttekening en een paneelschilderij, dat momenteel in het Kunsthistorisch Museum in Wenen wordt bewaard.
In de eerste helft van de zestiende eeuw waren er problemen met de observantie, en moest het generaal kapittel herhaaldelijk ingrijpen. Aan twee priors werd geen miseiacordia verleend; zij werden afgezet. In 1541 waren er 19 monniken, 1 convers en 7 donaten.
Calvinisten vernielden tijdens de beeldenstorm in 1566 kunstschatten zoals glasramen en beelden en verwoestten het klooster compleet in 1578. De monniken moesten vluchten, maar konden zes jaar later het kleine convent van de broeders tertiarissen up 't Meerhem betrekken — vandaag het psychiatrisch centrum Sint-Jan de Deo. Vanaf dan verbleven er gemiddeld een tiental monniken. In 1659 werd een contract getekend met de Gentse bouwmeester Tobias Oosterlinck voor de bouw van een nieuwe kerk, tegenwoordig één van de weinige restanten van de kartuis.
In de achttiende eeuw verkeerde het klooster in financiële moeilijkheden. In 1783 werd het klooster opgeheven door keizer Jozef II.