Index librorum Eligius / Introductio

Praeliminaria in rebus librariis

In Ordine generalier
Van kartuizerkloosters wordt gezegd dat hun bibliotheken rijkelijk voorzien waren. Reeds in de 12e eeuw trokken zij de aandacht van de geleerden. De benedictijn Guibert de Nogent († ca. 1124/25) benadrukte in zijn autobiografie De vita sua sive Monodiarum libri tres (1114/15) dat de Kartuizers de rijkste bibliotheken samenstelden, alhoewel zij in diepe armoede verzonken waren.1 Ook Hugo van Avalon, de latere bisschop van Lincoln († 1200), die als jongeling een bezoek bracht aan de Grande Chartreuse alvoens hij ca.1163 intrad, roemde de zeer rijke overvloed van boeken (praedives scilicet librorum abundantia) die hij er aantrof en waarvan hij de hoeveelheid vergeleek met de afmetingen van een oceaan (in tanto pelago librorum).2
Dit was te danken aan de geestdrift waarmee de Kartuizers handschriften kopieerden – hun alom geprezen handwerk3 – met het schrijversgereedschap waarover zij beschikten (utensilia cellae)4, aan de zorg die zij besteedden aan de nauwgezette correctie van teksten5 en aan de materiële iririchting en de uitbreiding van hun bibliotheken6, alsook aan de inspanningen die zij leverden om hun boekenbezit technisch te ontsluiten tot catalogen.7 Deze hoedanigheden maakten de Kartuizers specialisten in alle stadia van het het ontstaansproces van het boek. Als ‘boekenliefhebbers’, de status die zij ontegensprekelijk verdienen8, beoogden zij, zoals verwoord in de Consuetudines en de latere statuten9, hun heremitische levenswijze in harmonie te brengen met een religieus-maatschappelijk engagement om mensen met het geschreven woord geestelijk te bereiken, zoals andere monniken dit met hun prediking vermochten.10
...
In Domo Silvae Ducis specialiter
...
Index librorum Silvae Ducis
...
© Frans Hendrickx

  • 1. Lib. I, cap. 11: “Cum in omnimoda paupertate se deprimant, ditissimam tamen bibliothecam coaggerant”, ed. J-P Migne, Patrologia Latina, vol. 156, Lutetiae Parisiorum [Paris] 1853, 854 D.
  • 2. ...
  • 3. Volgens Petrus Venerabilis († 1156) legden zij zich met onverdroten ijer toe op het werk van de handen, dat voornamelijk bestond in het schrijvn van boeken. Ook Adam Scotus († 1212/13), een norbertijn die kartuizer werd, beschreef het handwerk van geletterde kloosterlingen in de cel als van een onsterfelijke blijvende waarde, vooral in de Orde van de Kartuizers. Nog later zal de Bazelse kartuizer Jacobus Louber († 1513) zakelijker verkondigen dat een klooster zonder boeken is zoals een stad zonder gebouwen en de vergelijking verder uitspinnen.
  • 4. De Cons. 28, § 2 somt de volgende iinstrumenten op waarover elke monnik in zijn cel beschikte om hem in staat te stellen zijn apostolaat van de pen uit te oefenen: een schrijfbank (scriptorium) met opbergmogelijkheid voor de benodoigde werktuigen; ganzenpennen (pennae); een mes om de pennen aan te scherpen, alsook om het perkament op de gewenste bladafmetingen te snijden (scalpellum unum); krijtpoeder (creta) waarmee het perkament werd ingestreken; twee puimstenen (pumices duo) voor het gladmaken van het perkament: de ene puimsteen diende om met behulp van het krijtpoeder de ruwheden ervan af te schuren, de tweede om het te perfectioneren zonder het krijtpoeder; twee scherpe messen of scheermessen om van het perkament de voornaamste oneffenheden te verwijderen vóór het gladmaken (ad radenda pergamena novaculae sive rasoria duo); twee inktkokers (cornua duo) waaruit we mogen besluiten dat naast zwarte inkt ook rode inkt werd gebruikt om een eerste vorm van versiering, het plaatsen van rubrieken (titels en hoofddletters), bij het kopiëren zelf aan te brengen; een instrument om op regelmatige afstanden van elkaar met een priem gaatjes in de rand van de perkamenten bladen te prikken (punctorium unum), vanwaaruit de schrijflijnen met een loodstift (plumbum) en liniaal (regula) of door middel van een linieerraam (postis ad regulanda) werden getrokken; een els (subula una) om grote gaten doorheen een reeks bladen te maken waardoor bindtouwen werden getrokken die de bladen in één band bijeenhielden; wastafeltjes (tabulae) waarop met een schrijfstift (grafium), vervaardigd uit ijzer, koper of been, aantekeningen konden worden gemaakt met de mogelijkheid ze nadien met de afgeplatte of afgeronde kant van de stift te kunnen uitvlakken. – Voor de interpretatie van de terminologie van deze schrijfinstrumenten, zie [De Meyer & De Smet 1951], 58-59 en [Laporte 1967], 483-487.
  • 5. ...
  • 6. ,...
  • 7. ...
  • 8. ...
  • 9. ...
  • 10. ...