Historia brevis rerum generalium

[Gaens & De Grauwe 2006]127-128 : Sint-Sophia te Vught bij ’s Hertogenbosch, 1465-1577 (Domus sancte Sophie ad Constantinopolim prope Buscumducis)
Ludolf van den Water en Martinus van Erkenbroeck van Someren, kanunniken van Sint-Jan in 's Hertogenbosch wilden een kartuis stichten. In 1465 wees het generaal kapittel de Roermondse monnik Dionysius van Ryckel aan als initiator. Hij zou later ook rector worden. De 83-jarige Nijmegenaar Jan Zeeuwen van Roesendael was in deze periode prior-generaal van de orde (van 1463 tot 1472).
Er werd in de eerste jaren een aantal keer van vestigingsplaats veranderd. Aanvankelijk werden een kapel en vijf cellen gebouwd in het gehucht Olland bij Liempde. De ongemakken van deze plaats deden de kartuizers uitkijken naar een andere plek, die met de hulp van de stichter Ludolf van den Water gevonden werd op de Eikendonk, tussen 's Hertogenbosch en Den Dungen. Hier werd opnieuw een kapel opgericht, evenals zes cellen. Toen ook deze plaats te veel nadelen bleek te hebben, werd er een goed in Vught gekocht. Vermoedelijk met financiële steun van Aleit Pieck, echtgenote van Arnold van Herlaar, werden de bestaande gebouwen daar verbouwd tot een kartuizerklooster. Haar echtgenoot schonk landerijen en maakte de bouw van acht nieuwe cellen mogelijk. Andere weldoeners waren Gerrit van Strijen, tweede echtgenoot van Aleit Pieck, magister Adrianus van Esche, heer Cornelis van Bergen en Arnold Stamelaert, schepen van 's Hertogenbosch.
In 1526 waren er 16 monniken, 11 lekenbroeders en 5 knechten in het klooster. De echte problemen doken echter al op in 1543, toen het klooster te lijden kreeg onder de inval van Gelderse troepen van Maarten van Rossem in Brabant. In 1566 werd het klooster tijdens de beeldenstorm zó zwaar getroffen, dat een aantal monniken het klooster moest verlaten. Nauwelijks hersteld van deze aanval, werd het klooster in 1572 opnieuw geplunderd. De monniken verspreidden zich, en in 1577 werden de laatste restanten van de kartuis in de as gelegd. In 1593 trokken de kartuizers zich terug in hun refugiehuis binnen de muren van 's-Hertogenbosch, waar ze verbleven tot 1623. De kloostergemeenschap ging naar Boxtel en bleef er tot 1636. De laatste monniken trokken, na een kort verblijf in Bokhoven, naar andere kloosters, want officieel werd hun kartuis opgeheven door de orde in 1639.