Twee boeken uit de kartuis van Geertruidenberg teruggevonden

Scriptum additum d.d. 17.02.2018

Opdracht
Bij het afscheid van Frans Hendrickx aan het Ruusbroecgenootschap.

Inleiding
In 2012 ontving ik los van elkaar twee tips over boeken uit de bibliotheek van de kartuizers van Geertruidenberg. Tipgevers waren twee kartuizervrienden uit België, te weten Tom Gaens en Frans Hendrickx. Op deze plaats wil ik beiden hartelijk dank zeggen. Bovendien draag ik dit artikel graag op aan Frans Hendrickx, die bij zijn afscheid van het Ruusbroecgenootschap geëerd wordt.
Het ging om twee boeken: één ervan was in Brussel verzeild geraakt, het andere in Diest. Omdat ik me in het verleden beziggehouden heb met de geschiedenis van het Geertruidenbergse klooster, heb ik de zwerftocht van beide boeken aan een onderzoek onderworpen. Hoe luidt het reisverhaal van deze boeken die ooit in de kartuis van Geertruidenberg berustten? En in ruimer verband: welk lot is de huidige bibliotheken van opgeheven kloosters beschoren?

Het Hollandse Huis
Nadat de kartuizerorde door Bruno van Keulen in 1084 gesticht was, duurde het nog enkele eeuwen voordat de Lage Landen kennis maakten met deze nieuwe orde. In het begin van de veertiende eeuw begonnen de kartuizers vanuit Noord-Frankrijk en het Rijngebied hun opmars in de Nederlanden. In het uiterste zuiden van het graafschap Holland werd in 1336 een kartuizerklooster gesticht. Omdat het het eerste kartuizerklooster binnen Holland was, stond het binnen de orde bekend als het Hollandse Huis (domus Hollandie). Het lag ten zuidoosten van Geertruidenberg, een van de oudste steden van het graafschap, in het ambacht Raamsdonk, vlak bij de rivier de Donge die daar de zuidgrens van Holland vormde. Stichter was de rijke heer Willem van Duvenvoorde, die zowel met de Hollandse graaf als met diens zuiderbuur, de Brabantse hertog, goede relaties onderhield. Een dure kloosterstichting van een hooggeachte orde midden in zijn machtsbasis, in het grensgebied van het graafschap en het hertogdom, was wellicht een uiting van zijn religieuze gevoelens. Ongetwijfeld bezorgde deze actie hem tevens veel aanzien en kwam ze zijn politieke ambities ten goede.


Plattegrond van het Hollandse Huis, midden zestiende eeuw


Het klooster had een gemiddelde populatie van circa zestien monniken. Zoveel cellen zijn tenminste om en nabij te tellen op een kaart van het klooster rond het midden van de zestiende eeuw. Gezien de financiële draagkracht van de stichter kan hij een volslagen klooster in één keer opgericht hebben. De overige bewoners zullen bestaan hebben uit enkele lekenbroeders, donaten en proveniers. Op economisch gebied vormde de Sint-Elizabethsvloed uit 1421 een zware breuk. Een groot deel van de kloosterbezittingen kwam voor langere tijd onder water te staan. Pas in de loop van de zestiende eeuw herstelde de toestand zich weer enigermate, hoewel de ondergelopen landerijen al jarenlang voorzien hadden in een goede visvangst.
De politieke en religieuze onrust rond 1570 leidde de ondergang van het klooster in. Eind augustus 1573 namen troepen van Willem van Oranje Geertruidenberg in. Ook het klooster viel aan de soldaten ten prooi. De kartuizers moesten vluchten en namen de wijk naar Breda. Een aantal vestigde zich daar maar het convent viel uiteen. Het is onbekend wat er met de bibliotheek gebeurde. Het Engelse garnizoen dat Geertruidenberg voor de Staatsen bezet hield, kon het Spaanse geld echter niet weerstaan. In 1589 verkochten deze ‘Bergverkopers’ de stad aan de Spanjaarden. In de jaren die hierop volgden keerden enkele kartuizers uit hun ballingschap terug en vestigden zich binnen de muren van de stad. De verovering van de stad door de troepen van Maurits in 1593 bracht het Hollandse Huis de nekslag toe.1

Enarratio van Dionysius de Kartuizer
Tom Gaens berichtte mij over de aanwezigheid van een aantal boeken van kartuizerkomaf in het kruisherenklooster in Diest. Het complex stond medio 2013 op het punt van sluiten. De gebouwen waren al verkocht. Het archief werd overgebracht naar de confraters in Maaseik. De bibliotheek werd door de paters niet bewaard. Ze was onderverdeeld in twee afdelingen. De eerste bevatte de weinig belangwekkende werken waarvoor deels een opkoper, deels de papiervernietiger wachtte; de tweede afdeling bestond uit oude drukken. Voor deze laatste was belangstelling vanuit de Universiteit van Leuven. Inmiddels zijn deze boeken daarheen overgebracht.
Er was een relatief grote hoeveelheid kartuizerboeken in de kruisherenbibliotheek. Aangetroffen werden:2
- 4 exemplaren van Antiphonarium diurnum ad usum sacri ordinis Cartusiensis (gedrukt in 1689);
- 3 exemplaren van Psalterium secundum usum sacri ordinis Cartusiensis (gedrukt in 1701);
- 1 exemplaar van Hymni per totius anni circulum dicendi (gedrukt in 1701);
- 1 exemplaar van de Nova collectio statutorum (gedrukt in 1681);
- 1 exemplaar van het Graduale missis conventualibus (gedrukt in 1674).
Al deze in leren banden gebonden boeken zijn bestemd voor regelmatig gebruik in een kartuis en doen vreemd aan in een kruisherenklooster. Dat ze daadwerkelijk gebruikt zijn bewijzen de eigentijdse aantekeningen erin. De kruisheren gingen er altijd van uit dat deze boeken afkomstig waren van het nabijgelegen kartuizerklooster van Zelem. Slecht één boek, de Hymni, draagt een oud eigendomskenmerk: Domus Antwerpiae. De Antwerpse kartuis, gelegen in de Oostenrijkse Nederlanden, werd opgeheven in 1783 ten gevolge van het edict van keizer Jozef II van dat jaar tegen onnutte kloosters.3 Alle bezittingen van deze kloosters werden door de staat geconfisqueerd. Ook de boeken overkwam dit. De meest waardevolle bleven in eigendom van de staat, de overige werden openbaar verkocht. De kartuis van Zelem lag in het prinsbisdom Luik. Na de inval van de Fransen kwam dit klooster pas ten gevolge van de wet van 1 september 1796 aan haar einde.4 Boeken uit de Antwerpse kartuis kunnen vóór de definitieve opheffing van dit klooster nog snel hun weg gevonden hebben naar het huis te Zelem. Evengoed kunnen de Antwerpse boeken op de markt terechtgekomen zijn en hebben de kruisheren ze bij hun heroprichting in de negentiende eeuw als één partij opgekocht. Bij gebrek aan bewijsmiddelen blijft dit alles slechts speculatie.
Onze zoektocht richt zich echter op een ander kartuizerboek. Het is een van de vele werken van Dionysius de Kartuizer (1402/1403-1472), getiteld Enarratio epistolarum & Euangeliorum de Sanctis per totum anni circitum cum uarijs tum ad plebem, tum ad Religiosos homilijs seu sermonibus, nemini non uehementer exoptandis, ac per uniuersam Dei ecclesiam fideliter disseminandis. Pars altera homiliarum Dionysii, quae peculiariter est de sanctis, ad verum originale diligenter recognita, & sermonibus aliquot, qui alias desiderant, studiose adaucta, derde editie, uitgegeven door Petrus Quentel te Keulen in 1542. Dionysius, ook wel van Leeuwen of van Rijckel geheten, was een in zijn tijd al beroemde monnik van het kartuizerklooster van Roermond. Tussen 1466 en 1469 was hij de grondlegger en eerste rector van het kartuizerklooster in de Meierij van Den Bosch. Dionysius heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan en heeft vrijwel ieder denkbaar onderwerp becommentarieerd met gebruikmaking van vrijwel alle in zijn tijd bekende kerkelijke schrijvers. In de eerste helft van de zestiende eeuw zijn veel van zijn werken voor het eerst systematisch in druk verschenen dankzij de kartuizers van Keulen. De orde publiceerde zijn werk rond 1900 integraal.5 De Enarratio is geen zeldzaam boek en wordt gevonden in vele kloosterbibliotheken uit die tijd. Een pars prima de tempore, ook uitgegeven te Keulen in 1542, en wel in de maand september, eveneens door Quentel, draagt als titel Epistolarum ac euangeliorum dominicalium totius anni Enarratio, adiunctis Homilijs & sermonibus varijs, tam ad plebem q[ua]m ad religiosos admiranda ac plane obstupenda eruditione praeclaris. Totum hoc opus, iuxta primum authoris exemplar, son sine magno labore iam denuo per omnia est recognitum. Pars prima sermonum de tempore. Ontbrak dit deel in Diest, op dezelfde boekenplank als het eerste deel stond nóg een werk van Dionysius: Epistolarvm ac Euagelior[um] Dominicalium totius anni Enarratio, adiunctis Homilijs & Sermonibus varijs, tam ad plebem, quam ad religiosos, omnipharia eruditione conspicuis. Pars prima de tempore. Ook dit is door Quentel in Keulen uitgegeven en wel in 1543. Deze uitgave is blijkens de aantekening voorin afkomstig van de Kapucijnen in Kientzheim. Het heeft geen directe relatie met het tweede deel, waarom het ons te doen is.
Het tweede deel heeft een leren band met blindstempels en meet ca. 40 x 25 cm. Het leer is aangebracht op houten platten en aan de voor- en achterzijde sterk beschadigd. De rug is grotendeels verdwenen. Sporen op de voorzijde verraden de plekken waar de twee verdwenen klampen gezeten hebben. De onderste klamp aan de achterzijde is nog voor een deel aanwezig. In de linker bovenhoek aan de voorzijde is een etiket geplakt met nummer 2257, 269/7 en 0.93.
Op de binnenzijden van de platten zijn als bindmiddel twee perkamenten bladen uit een ouder handschrift geplakt. De tekst is in twee kolommen geschreven in een littera textualis. Op enkele plaatsen zijn paragraaftekens en rubrieken met rode en blauwe inkt aangeduid. Een initiaal is versierd. De tekst is een deel van de Summa Astensis of Summa Astesana, een zeer verbreid werk, officieel Summa de casibus conscientiae getiteld en geschreven rond 1317 door de Franciscaanse canonist Astesanus van Asti (gestorven circa 1330). Het achtdelige werk verscheen voor het eerst in druk in Staatsburg in de jaren zestig van de vijftiende eeuw.


Een tweedelig werk van verschillend formaat en oorsprong. Het tweede deel, voor ons van belang, staat uiterst rechts op de plank. Het eerste deel is het derde boek van rechts


Voor- en achterzijde van de band


De eerste kolom van het blad op het voorste plat bevat een tekst uit deze Summa, en wel uit het zesde boek De Sacramento ordinis, vierde titel De collatione ordinum en vijfde titel De scrutinio ordinandi. Van de vierde titel is het laatste stuk van het laatste artikel (In quo habet character uniuscujusque ordinis imprimi?) geschreven (vanaf in quatuor praedictis), van de vijfde titel het eerste stuk (tot en met per quos debet). De tekst wordt met een korte onderbreking (die vermoedelijk schuil gaat in de boekband) vervolgd in de eerste kolom van het blad op het achterplat (vanaf archidiaconi eaque vel quia). Deze kolom eindigt met Respondeo. Forma eius est en loopt naadloos door in de tweede kolom op het eerste plat met quod per tres continuos dies. Na een opnieuw weggevallen stukje in de boekband eindigt de tekst onderaan in de tweede kolom op het achterplat met Sicut enim episcopus causam. Hiermee is duidelijk dat de binnenzijden van de platten in de breedterichting bekleed zijn met één blad uit een afschrift van deze Summa.


Kapitaal uit het handschrift aan de binnenzijde van de platten


Het boek stond tot voor kort in de bibliotheek van de kruisheren van Diest. De signatuur staat op de voorzijde. Een ouder eigendomskenmerk is te vinden onderaan op het titelblad. Dat verwijst naar het Studiehuis Th. Van Celles in Achel. In 1935 kochten de kruisheren Kasteel Genenbroek in Achel, omdat het studiehuis in Diest overvol was. Het was, naast Diest, het opleidingscentrum van de kruisheren. Theodorus van Celles is de stichter van de kruisheren. In de jaren zestig van de vorige eeuw stopte het opleidingscentrum in Achel. De bibliotheek bleef vooralsnog daar en werd pas in 1985 gesloten. De boeken, waaronder vermoedelijk ook de Enarratio, werden toen overgebracht naar Diest.


Eigendomskenmerk van het Studiehuis in Achel


Hoe het boek in Achel kwam is niet bekend. Het moeilijk leesbare eigendomskenmerk midden op het blad verwijst in ieder geval naar een vorige eigenaar. Het is het stempel van het Seminarium Provinciae Belgicae Societatis Jesu, waaraan het nummer 2187 toegevoegd is. Dit was het studiehuis van de Belgische jezuïetenprovincie in Leuven. Deze unitaire ordeprovincie werd in 1935 gesplitst in een Noord-Belgische en een Zuid-Belgische provincie. Sindsdien werd er in de stempels onderscheid gemaakt tussen ‘septentrionalis’ en ‘meridionalis’.6. Wellicht valt de wisseling van eigenaar van de Enarratio samen met het scheidingsjaar van de jezuïetenprovincie en de start van het opleidingscentrum in Achel in 1935.


Eigendomskenmerk van het studiehuis van de jezuïeten in Leuven


Na de afschaffing van de jezuïetenorde in 1773 was de Sociëteit in 1814 opnieuw erkend door de kerk. Pas in 1830 hadden de jezuïeten toestemming gekregen zich in België te vestigen. In 1832 vormden ze er de Belgische jezuïetenprovincie die zich aanvankelijk tevens uitstrekte over Nederland. Voor de opbouw van de orde was een gedegen opleidingsinstituut onontbeerlijk. Daartoe moest een goede wetenschappelijke theologische bibliotheek opgebouwd worden. Aan de basis van die bibliotheek lag onder meer de schenking van ca. 25.000 banden in 1827 door de priester Lodewijk Vincent Donche (1769-1857). Hij had een enorme verzameling boeken vergaard, afkomstig van opgeheven jezuïetenhuizen en andere geestelijke instellingen. Via boekenveilingen in Noord- en Zuid-Nederland had hij ze opgekocht, en wel zo furieus dat hij er in Dordrecht de bijnaam van ‘de boekenvreter’ aan overgehouden had. In 1832 verhuisden deze boeken naar de theologieopleiding van de jezuïeten in Gent. Toen de opleiding in 1839 gevestigd werd in Leuven in de Minderbroedersstraat als het Collegium Maximum, verhuisde de bibliotheek mee. Ook in latere jaren werd de bibliotheek nog sterk uitgebreid via aankopen op veilingen. De boekerij werd gesplitst toen in 1927 een afzonderlijke opleiding opgericht werd in Egenhoven bij Leuven voor het zuidelijke deel van de ordeprovincie. Dit deel van de bibliotheek overleefde de Tweede Wereldoorlog niet.7 Zeker is dus dat het boek vóór 1935 in bezit van het seminarie van de jezuïeten in Leuven gekomen is. Onzeker is de wijze van verwerving. Aankoop op een veiling door het seminarie of verwerving via een schenking behoort tot de mogelijkheden.
Een eerdere eigenaar heeft als eigendomsbewijs bovenaan het titelblad zijn naam in dit boek geschreven: Monialium S. Anne ord. Cartusiensis Brugis. Het boek behoorde toe aan de kartuizerinnen van Sint-Anna ter Woestijne in Brugge, het enige kartuizerinnenklooster in de Lage Landen. Ontstaan rond 1348, werd ook dit klooster in 1783 onder Jozef II opgeheven.8 Ook deze bibliotheek werd grotendeels geveild, tenzij er tevoren onderhands boeken waren verplaatst naar andere plekken, zoals de kartuis van Zelem. Het handschrift van het eigendomsbewijs lijkt achttiende-eeuws. Het is niet uit te maken of het boek ook tevoren al in de bibliotheek aanwezig was. Het is onwaarschijnlijk dat de zusters dergelijke in het Latijn geschreven werken lazen en bestudeerden. Het merendeel van hun boeken was in het Nederlands geschreven.9 Er zal eerder gezocht moeten worden naar mannen in hun omgeving. Daarbij komen we uit bij de belezen kartuizers die de zusters bijstonden, te weten de vicaris en de procurator. Mogelijk stond dit boek in hun persoonlijke bibliotheek daar.


Eigendomskenmerk van de kartuizerinnen van Brugge


Het oudste bezitterskenmerk verwijst naar Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg. Vanuit die kartuis is Cornelius Jansonius van Schoonhoven eind 1577 of begin 1578 naar Brugge gestuurd. De kloosterlingen van het Hollandse huis woonden toen grotendeels in Breda. Hij is de enige persoon met een directe band tussen beide kloosters en was literair en spiritueel voldoende onderlegd om bij de Brugse zusters gebruik te kunnen maken van dit boek. Cornelius werd rond 1544 geboren in Schoonhoven ten zuidoosten van Gouda. Voor 1563 was hij ingetreden in het Hollandse Huis. Rond het midden van de jaren zeventig was hij daar achtereenvolgens vicaris en procurator om enkele jaren later al tot vicaris van de zusters bij Brugge benoemd te worden.10 Hij was in deze functie werkzaam tot 1620 waarna hij, blind geworden, eerst assistentie kreeg en enkele jaren later een stapje terugdeed en zijn opvolger tot aan zijn dood op 10 februari 1623 assisteerde.11


Vijfluik met de kartuizer Cornelius van Schoonhoven (Markiezenhof Bergen op Zoom)


Het Hollandse Huis is de vroegst vermelde eigenaar van het boek. Dit blijkt onmiskenbaar uit de aantekening: Ad domu[m] Hol landie ord[inis] Carthus[iensis] ex donatio[n]e d[omni] Hugonis a Cloetinghe ibidem olim professi ([Het behoort] aan Het Hollandse Huis krachtens geschenk van heer Hugo van Cloetinge, daar vroeger geprofeste). Dit schrift is onmiskenbaar ouder dan de eigendomsaantekening van de Brugse zusters. Het is grotendeels doorgehaald, blijkbaar met dezelfde inkt als waarmee het Brugse eigendomskenmerk geschreven is. Alleen de woorden d[omni] Hugonis a zijn niet doorgehaald. Van Hugo van Cloetinge weten we dat hij mogelijk in 1533 of in 1555 in Leuven aan de universiteit studeerde en dat hij in 1576 prior werd van het Hollandse Huis. Hij overleed in 1592 of 1593.12 Net als zijn confrater Cornelius van Schoonhoven maakte hij de slotperiode van het klooster mee en resideerde hij na zijn vlucht in Breda in de Catharinastraat. Als Hugo in 1533 in Leuven studeerde kan het in ieder geval geen studieboek van hem geweest zijn. Het boek dateert immers pas van 1542. De oudste eigendomsaantekening roept enkele vragen op over de datering. Ze is blijkbaar niet in Het Hollandse Huis geschreven, omdat over Hugo gesproken wordt als daar (ibidem) geprofeste. Was het boek toen al in Brugge? Bij een inschrijving in Het Hollandse Huis verwacht men eerder iets van hic (hier) of huius domus (van dit klooster). Dan de toevoeging olim. Die slaat duidelijk op iets dat voorbij is. Was Hugo al overleden op het tijdstip van ontstaan van die tekst. Zowel het woord ibidem als het woord olim wijzen niet op een boekenschenking van een persoon die binnenkort zijn geloften aflegt. Een dergelijke schenking was overigens niet ongebruikelijk. Deze woorden duiden er eerder op dat de aantekening in een ander klooster geschreven is, bijvoorbeeld in Brugge, en wel na de dood van Hugo, dus na 1592/1593. Heeft Cornelius van Schoonhoven eind 1577 of begin 1578 bij zijn vertrek naar de zusters het boek van prior Hugo te leen meekregen en is deze aantekening er later (door Cornelius?) in gezet als herinnering voor zijn opvolgers? Na de teloorgang van Het Hollandse Huis was er geen mogelijkheid meer het terug te bezorgen en is het bij de zusters gebleven. Hoe de kartuizers van Het Hollandse Huis eraan gekomen zijn, zal wel niet meer achterhaald kunnen worden.


Eigendomskenmerk van de kartuizers bij Geertruidenberg


Vergelijking van de band en het ingeplakte blad met de band en de ingeplakte bladen van een cartularium van het Hollandse Huis uit 1518 laat geen overeenkomsten zien.13

De veritate fidei van Juan Luis Vives
De Brabant Collectie van de Universiteit van Tilburg kon in 2012 via een veiling van Antiquariaat Henri Godts de hand leggen op een boek van Juan Luis Vives, getiteld De Veritate fidei christianae libri quinque, in quibus de Religionis nostrae fundamentis, contra Ethnicos, Iudaeos, Aragenos, siue Mahumetanos, & peruerse Christianos plurima subtilissime simul atque exactissime disputantur.14 Het is de derde editie, uitgegeven in 1551 in Lyon door Joannes Frellonius. Vives werd geboren in Valencia in 1493 in een gezin van Spaanse joden dat naar het katholicisme was overgegaan. Na een studie aan de Sorbonne vestigde hij zich in Brugge. Hij doceerde aan de universiteiten van Leuven en Oxford en onderhield goede contacten met het hof in Brussel en dat in Londen. Als huisleraar van de jonge bisschop van Kamerijk, kardinaal Willem van Croÿ, in Leuven, van de latere koningin Maria Tudor in Engeland en van Mencía de Mendoza aan het hof van de Nassaus in Breda, kreeg hij invloed in de hoogste bestuurslagen van kerk en staat. Hij was de belangrijkste Spaanse humanistische geleerde van de zestiende eeuw en kon zich meten met Erasmus met
wie hij lange tijd bevriend was. Hij stierf in 1540 te Brugge. Het zwaartepunt van zijn oeuvre ligt op het gebied van de didactiek. De veritate is zijn enige theologische werk. Het apologetische geschrift vat zijn visie op het katholieke geloof samen. Het werd in 1543, drie jaar na zijn dood, uitgegeven door zijn beste vriend, de Gelderse humanist Franciscus van Cranevelt.15


Voorzijde van de band


Het boek is in kalfsleer gebonden, in octavoformaat met drie geblindstempelde kaderlijnen en in het midden een fleuron. Het achterplat ligt los, een pagina ontbreekt daar en de bovenzijde van de rug is verdwenen. Op de rug zijn de titel en een fleuron aangebracht. Het papier vertoont diverse vochtplekken. Het jongste bezitterskenmerk is een stempel met in het rond de tekst Bibliotheca patrum sanctissimi redemptoris ad Sanctam Magdalenam. Binnenin deze tekst staat Jette. Het verwijst naar het klooster van Sint-Maria Magdalena in Jette ten noordwesten van Brussel. Dit klooster werd in neogotische stijl gebouwd in 1903. Het werd in 2010 gesloten waarna grote delen van de bibliotheek op de markt kwamen.


Eigendomskenmerk van de redemptoristen in Jette


Het oudere bezitskenmerk, dat op het tweede schutblad geplakt is, luidt bibliotheca sanctissimi redemptoris ad Sanctam Mariam Magdalenam Brussellis. Het klooster in Jette werd namelijk gebouwd, omdat het oude redemptoristenklooster dat verbonden was aan de Magdalenakerk, zou verdwijnen. De Magdalenakerk ligt in het centrum van Brussel vlakbij de Grote Markt. Deze in oorsprong dertiende-eeuwse kerk werd in 1841 bij het heroprichting van de orde in België, toevertrouwd aan de paters redemptoristen. Hoewel de staat in 1902 kerk en klooster onteigenden wegens plannen voor de Noord-Zuidverbinding in de stad, bleef ze tot op de dag van vandaag gespaard. Hoe de redemptoristen aan dit boek gekomen zijn is onbekend, maar aankoop op de markt rond het midden van de negentiende eeuw is goed denkbaar.


Eigendomskenmerk van de redemptoristen in Brussel


De twee oudste bezitskenmerken verwijzen naar kartuizers. De oudste aanduiding luidt: Pro domo hollandie, ad usum f[rat]ris Erasmi professi eiusdem domus (voor Het Hollandse Huis, ten gebruik van frater Erasmus, profes van dat klooster). Erasmus moet slaan op Erasmus Vroom, de enige bekende kloosterling van Het Hollandse Huis met die voornaam. Wanneer Erasmus Vroom of van Roosendaal intrad bij de kartuizers van Geertruidenberg is onbekend. Tussen 1559 en 1563 staat hij genoemd als procurator. In 1564 werd hij rector van dat convent, omdat de prior in januari van dat jaar gestorven was. Het generaal kapittel plaatste hem enkele maanden later in de functie van prior. Zijn opvolger in het prioraat was Hugo van Kloetinge, die deze functie in 1576 kreeg. Erasmus werd ontheven van het prioraat. Hij woonde niet in Breda waar een deel van de gevluchte kloosterlingen zich gevestigd had. Geheel tegen de geest van de orde was hij pastoor geworden van het nabij gelegen Etten. Het generaal kapittel van 1586 berispte hem hiervoor en voor het inwonen bij leken en droeg hem op zich naar de prior van Sint-Sophia te begeven.16 Dit kartuizerklooster, voluit Sint-Sophia van Constantinopel geheten, was na een moeizame start in 1466 enkele jaren nadien in Vught bij ’s-Hertogenbosch terechtgekomen. De Beeldenstorm van 1566 verdreef de kloosterlingen vandaar.


Eigendomskenmerk van Erasmus de Vroom


De gebeurtenissen van de volgende jaren verhinderden het convent terug te keren naar zijn oude gebouwen. Op het moment dat Erasmus naar dit convent gedirigeerd werd, huisde het in kasteel Nieuw Herlaar in Sint-Michielsgestel, grenzend aan Vught.17 Ondanks het verbod van de orde zielzorg op zich te nemen, verzocht Erasmus in 1588, zo’n anderhalf jaar na zijn aankomst in Sint-Michielsgestel, aan de bisschop van ’s-Hertogenbosch het ambt van pastoor in Sint-Michielsgestel te mogen uitoefenen. Als inleiding op zijn verzoek beschreef hij hoe hij als prior samen met de overige veertien kloosterbewoners na de inname van Geertruidenberg in 1573 de wijk had moeten nemen naar Breda. Na overname van die stad door de troepen van Oranje in 1576 moesten ze hun daar gehuurde huis verlaten. Daarop waren de kloosterlingen naar andere huizen van de orde gestuurd. Erasmus kreeg onderdak in het klooster bij Brussel. Na de verwoesting van dat klooster in 1579 door de opstandelingen moest hij op zoek naar een eervolle en betaalde functie. Daarom had hij vervolgens het pastoorschap van Etten aanvaard, hem aangeboden door de abdis van Thorn, die het patronaatsrecht van die kerk bezat, en hem verleend door de vicaris-generaal van het bisdom Antwerpen. Hij was daar zes of zeven jaar pastoor in moeilijke omstandigheden. Nadat de vijand de kerk van Etten in brand gestoken en verwoest had, werd hij tweemaal als gevangene meegevoerd, eerst naar Hoogstraten en daarna naar Bergen op Zoom. Toen hij vanuit Etten naar het kartuizerklooster van Roermond reisde, werd hij voor de derde keer gevangengenomen. Hij zat onder kommervolle omstandigheden vier maanden lang vast, waarna de abdis van Thorn hem vrijkocht voor 600 gulden, een bedrag dat hij later aan haar beloofde terug te betalen. Daarna woonde hij anderhalf jaar met een medeconventuaal uit Geertruidenberg bij de Vughtse kartuizers in Sint-Michielsgestel. Toen de pastoor van die parochie overleden was, had hij op verzoek van derden (al voor 11 februari 1587) diens functie overgenomen. Na onderzoek door de bisschop en op voordracht van de plaatselijke heer verzocht hij kort daarop officieel het pastoorschap op zich te mogen nemen, zolang het convent in armoede en in ballingschap bleef. Op 11 maart 1588 kreeg hij hiervoor toestemming van de bisschop.18 Dit was natuurlijk tegen de zin van de ordeleiding, die hem in 1589 dan ook gebood dit ambt op te zeggen. Een jaar later stuurde de orde hem naar het kartuizerklooster van Brussel. Daar bleef hij met een korte onderbreking wegens een verblijf in het klooster in Lier, tot aan zijn overlijden in 1603.19


Eigendomskenmerk van Melchior Charles


Klooster Sint-Sophia van Constantinopel vormt de schakel met de tweede kartuizer die het boek volgens de aantekening op de titelpagina in gebruik had: Ad vsum f[ratris] Melchioris. Ook Melchior is een weinig voorkomende naam onder de kartuizers van die tijd. Er moet dan ook meteen gedacht worden aan Melchior Charles uit Leeuwarden. Na een korte periode als novice-minderbroeder, ging hij in 1595 over naar de kartuizers van Leuven. Het volgende jaar werd hij geprofest. Kort na 1600 werd hij procurator van Sint-Sophia, toen in ’s-Hertogenbosch gevestigd. Na een kort verblijf in de kloosters van Luik en Diest volgde in 1609 zijn benoeming tot procurator van de kartuizerinnen van Brugge. Daar stierf hij in 1625.20 Dit boek is mogelijk door Erasmus achtergelaten in Sint-Michielsgestel, en vervolgens meegegaan naar ’s-Hertogenbosch. Vermoedelijk heeft Melchior het meegenomen op zijn verdere reis en belandde het bij de Brugse zusters, waar hij zijn leven eindigde. In de catalogus van de bibliotheek van Sint-Sophia, die opgemaakt werd rond 1623-1625, toen het convent in Boxtel verbleef, wordt dit boek dan ook niet genoemd.21 Er wordt overigens geen eigendomskenmerk van de zusters in het boek aangetroffen. De opheffing van het Brugse klooster in 1783 heeft mogelijk ook dit boek op de markt gebracht.

Conclusie
Er is weinig overgebleven van de bibliotheek van Het Hollandse Huis. Door de overhaaste vlucht in 1573 en de verdere verspreiding van de kloosterlingen zal ook het boekenbezit veel geleden hebben. Er zijn nergens grote conglomeraten van opgedoken. Twee boeken uit de bibliotheek van kartuizerklooster Het Hollandse Huis, in particulier gebruik bij twee leden van dat convent, raakten op drift toen het klooster door politiek en religieus geweld van zijn ankers was losgeslagen. Beide boeken werden door hun bezitters meegenomen en konden niet meer in het klooster terugkeren. Op hun route kwamen ze terecht bij de zusters van Brugge en de kartuizers van Den Bosch. Eind negentiende eeuw ging hun zwerftocht verder en belandde het ene bij de jezuïeten in Leuven en vervolgens de kruisheren in Achel en Diest; het andere werd toegevoegd aan de bibliotheek van de redemptoristen in Brussel en vervolgens in Jette. Slotstuk was de overdracht van de oude bibliotheek van de kruisheren aan de universiteit van Leuven en de aankoop van het andere boek als los exemplaar door de Brabant Collectie van de universiteit van Tilburg. Ook andere kloosters in de Noordelijke Nederlanden overkwam dit in die periode. Als dergelijke bibliotheken al in veiligheid gebracht konden worden bij ordegenoten in de Zuidelijke Nederlanden, dan zorgden de wetten van Jozef II en korte tijd later van de Fransen er wel voor dat wat bijeengebleven was nu definitief uiteen raakte, met uitzondering van de meest kostbare werken die in overheidshanden kwamen. Vanaf circa 1840 werden kloosters in België heropgericht en nieuwe gesticht. Voor de opbouw van hun bibliotheken konden ze onder meer een beroep doen op de markt waar de boeken van de opgeheven kloosters terechtgekomen waren. Op deze wijze werd een deel van deze oude bibliotheken toch nog gered, ook al kwamen de boeken in een nieuwe samenhang terecht. In onze tijd vallen ook deze kloosterbibliotheken met een grote verzameling oude boeken voor een deel uiteen, nu door opheffing van de kloosters op eigen initiatief en verkoop van roerende en onroerende goederen. De nieuwe omgeving voor deze boeken zijn veelal bibliotheken van wetenschappelijke instellingen, die ze soms in zijn geheel kunnen overnemen, soms enkele losse exemplaren eruit. De twee boeken uit de bibliotheek van Het Hollandse Huis zijn voorbeelden van deze twee ontwikkelingen.

  • 1. J.G.M. Sanders, Waterland als woestijn. Geschiedenis van het kartuizerklooster ‘Het Hollandse Huis’ bij Geertruidenberg 1336-1595 [Hollandse Studiën, 25], Hilversum 1990.
  • 2. Met dank aan Tom Gaens voor dit overzicht.
  • 3. J. De Grauwe, ‘Chartreuse d’Anvers’, in: J. Hogg & G. Schlegel (reds.), Monasticon Cartusiense [Analecta Cartusiana, 185:3], Salzburg 2005, 244-248 op p. 244.
  • 4. F. Timmermans, ‘Chartreuse Mont-Saint-Jean à Zelem (Diest)’, in: Hogg & Schlegel, Monasticon,125-134 op p. 128.
  • 5. Doctoris Ecstatici D. Dionysii Cartusiani Opera omnia, 42 dln. in 44 bdn., Monstrolii [Montreuil], Tornaci [Tournai] & Parkminster 1896-1913, 1935. Zie voor Dionysius’ werken K. Emery jr., Dionysius Cartusiensis, Dionysii Cartusiensis opera selecta [Corpus Christianorum: Continuatio Mediaevalis, 121–121A.], 2 dln., Turnholti [Turnhout] 1991.
  • 6. Vriendelijke mededeling van Rob Faesen SJ.
  • 7. L. Kenis, ‘The Maurits Sabbe Library and Its Collection of Jesuit Books’, in: Paul Begheyn S.J. et al. (ed.), Jesuit Books in The Low Countries 1540-1773. A Selection from the Maurits Sabbe Library, Leuven 2009, XI-XX op p. XIV-XV.
  • 8. J. De Grauwe, ‘Chartreuse de Sainte-Anne-au-Désert à Bruges’ in: Hogg & Schlegel, Monasticon, 173-180 op p. 174.
  • 9. De Grauwe, ‘Bruges’, 175.
  • 10. Sanders, Waterland, 193.
  • 11. J. De Grauwe & F. Timmermans, Prosopographia Cartusiana Belgica Renovata (1314-1796), 2 dln. [Analecta Cartusiana, 154:1-2], Salzburg 1999, 518-519; T. Gaens & J.G.M. Sanders, ‘Prosopografisch overzicht van de bewoners van Sint-Sophia’, in: J.G.M. Sanders (red.), Domus prope Buscumducis, Bronnen voor de geschiedenis van het kartuizerklooster bij ’s-Hertogenbosch (1466-1641), Leuven 2016, 295-346 op p. 312.
  • 12. Sanders, Waterland, 197.
  • 13. 's-Hertogenbosch, BHIC, 240 Klooster Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg, 1266 – 1593, inv.nr. 2. Zie voor een beschrijving van dit handschrift: Sanders, Waterland, 214-216.
  • 14. Huidige signatuur: KOD 024 C 15.
  • 15. G. Tournoy, J. Roegiers & C. Coppens (ed.), Vives te Leuven, Catalogus tentoonstelling met inleidende bijdragen, Leuven 1993); M.L. Colish, ‘The De veritate fidei christianae of Juan Luis Vives,’ in: A. A. MacDonald et al. (eds.), Christian Humanism: Essays in Honour of Arjo Vanderjagt, Leiden 2009, 173-197; Lorenzo Casini, ‘Juan Luis Vives [Joannes Ludovicus Vives]’, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2012 [http://plato.stanford.edu/entries/vives/].
  • 16. Gaens & Sanders, ‘Prosopografisch overzicht’, 309-310.
  • 17. J.G.M. Sanders, Kartuizers in het land van de Dommel. Klooster Sint-Sophia van Constantinopel bij ’s-Hertogenbosch, 1466-1641, Woudrichem 2012, 91-95.
  • 18. 's-Hertogenbosch, BHIC, 2074 Oude parochiearchieven van het bisdom van ’s-Hertogenbosch, map Sint-Michielsgestel.
  • 19. Gaens & Sanders, ‘Prosopografisch overzicht’, 309-310.
  • 20. Gaens & Sanders, ‘Prosopografisch overzicht’, 335.
  • 21. L. Verschueren, ‘De bibliotheek-cataloog der kartuis S. Sophia te Vught’, in: Historisch Tijdschrift 14 (1935), 372-402; 15 (1936), 7-58.